596 16 MAART 1983 het laatste waaraan we behoefte hebben en daarom komen er ook van deze kant geen theoretische be spiegelingen over het al dan niet kunnen bereiken van een volledige werkgelegenheid. Wat wij doen is praktisch van dag tot dag een maximale inzet ge ven; dat geldt voor de ambtenaren en voor onszelf. Ik sluit mijn beantwoording af met de constatering dat alle leden van het college vanuit een grote collegiale verantwoordelijkheid niet alleen de wethouder van werken hun voorstellen en de col legevoorstellen op hun gevolgen voor het werk en voor het aantal arbeidsplaatsen toetsen. Dat ge beurt bij energiebesparingsvoorstellen, bij in vesteringen in de woningbouw, bij subsidies etce tera etcetera. In het college heerst de mentali teit dat het punt "werken/niet werken" met alle daarmee samenhangende problemen niet moet worden opgehangen aan één wethouder die toevallig de por tefeuille werken beheert. Het gehele college dat achter deze tafel zit is doordrongen van de pro blematiek die de raadsleden tijdens de algemene beschouwingen hebben aangesneden. Binnen het ka der van onze mogelijkheden willen, moeten en kun nen wij met ons allen zo hard mogelijk aan oplos singen voor die problematiek werken. De VOORZITTER: Wij zullen nu ongeveer twintig minuten pauzeren. Ik schors de vergadering. PAUZE De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Wethouder WELSCHEN: In de aanvang van zijn betoog zei Van Dun dat hij twaalf jaar in een nog al samenhangende sector heeft gewerkt, die hij aan de hand van een aantal bloknoots de baas kon, maar dat hij inmiddels heeft moeten overstappen op een dik pak losbladige type-velletjes om alle aparte onderwerpen te kunnen behandelen. Ik ver keer gelukkig in de omgekeerde situatie en dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1983 | | pagina 596