10 FEBRUARI 1983 70 zijn er nog niet achter en we hebben het gesprek uiteraard nog niet kunnen voeren. Een derde belangrijk punt is dat wij via de parlementariërs zullen moeten proberen te bewerk stelligen dat de holding zich soepel opstelt. Dit wil zeggen dat de holding, die natuurlijk een aan tal vorderingen op deze drie bedrijven heeft, niet het onderste uit de kan moet willen hebben, omdat dit gepaard zal gaan met de scherven van de aan gesloten bedrijven. Het moet niet zo zijn dat de liquiditeitswaarde boven de vordering prevaleert; men moet de continuïteit en de solvabiliteit van het bedrijf overeind laten staan. Een en ander zal zorgvuldig overleg met be windvoerders vragen. De Machinefabriek Breda neemt in dit alles een aparte positie in. Zoals men weet heeft de minister veertien tot het RSV-concern behorende bedrijven voor een boedelkrediet in aanmerking laten komen. In het overleg met de Vaste Kamer commissie heeft een aantal commissieleden hem ge vraagd de vier RSV-bedrijven die hij niet wilde steunen, toch alsnog een boedelkrediet te ver strekken. De minister heeft dat verzoek afgewezen, waarmee ons één van onze troeven in eerste in stantie uit handen is geslagen. Nochtans wij heb ben ons bij de hele opzet niet gericht op een boedelkrediet voor die vier bedrijven, maar op een boedelkrediet voor de Machinefabriek Breda. Wie pleit voor een boedelkrediet voor de Machine fabriek Breda, stelt een andere en naar mijn me ning nog steeds gerechtvaardigde vraag. De minis ter heeft gezegd dat hij zich nu even op de ach tergrond zal houden. De bewindvoerder zal, aldus de minister, zich met het bedrijf verstaan, zal de gisteren gepresenteerde cijfers zorgvuldig na gaan en zal het toekomstperspectief toetsen. De minister is bereid, wanneer de cijfers daartoe aanleiding geven, alsnog na te gaan wat hij kan doen om de Machinefabriek Breda of delen daarvan overeind te houden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1983 | | pagina 70