10 FEBRUARI 1983
80
en daarmee zijn eerder gedane toezegging niet ge
stand deed. Overigens heb ik begrepen dat in het
kader van een eerder gemaakte afspraak morgen eni
ge Kamerleden in Den Bosch zullen zijn. Wellicht
kan bij die gelegenheid uitvoerig aandacht aan de
Bredase problematiek worden geschonken.
De bijdrage van de heer Martens had onder
meer betrekking op de stelling dat bedrijven uit
een surséance van betaling kunnen komen en dat ook
een faillissement niet altijd tot beëindiging van
de bedrijfsactiviteiten hoeft te leiden. Er zijn
voorbeelden te noemen van gevallen waarin bedrij
ven vanuit een faillissement opnieuw zijn begon
nen. In dit verband is gewezen op Bruynzeel, de
Oranjewerf en Asselberg-Nachenius. Ik ben het vol
strekt met de heer Martens eens dat zeker tegen de
achtergrond van de huidige gegevens een marktge
richt opererend produktiebedrijf niet mag worden
vergeleken met een bedrijf als de Machinefabriek
Breda dat op zeer specifieke orders aangewezen is.
Ik meen dat het verschil dermate essentieel is,
dat iedere vergelijking onmogelijk moet worden
geacht.
De VOORZITTER: Met betrekking tot de inge
diende motie blijkt in de raad volledige eenstem
migheid te bestaan. Opgemerkt moet nog worden dat
de motie nu weer in haar oorspronkelijke vorm ter
tafel ligt, zij het dat aan de tekst de opdracht
wordt toegevoegd om de motie ter stond ter kennis
te brengen van het kabinet en de Staten-Generaal.
Naar mijn mening kan de conclusie zijn dat de raad
deze motie met algemene stemmen heeft aangenomen
en dat de motie kan worden uitgevoerd zoals hier
is voorgesteld.
De heer DREEF: De motie zou ook moeten worden
gedistribueerd aan het personeel van de Machinefa
briek en zou aan de directie en de ondernemings
raad moeten worden toegezonden.