923
.21 APRIL 1983
mevrouw Rattink geen verschil van mening meer. Ik
meen overigens dat voor de relatie onderwijs/ar
beidsmarkt hetzelfde geldt. Daarbij teken ik aan
dat ter zake van de arbeidsmarkt de andere "in
gang" van dit probleem bepaalde ontwikkelingen
plaatsvinden. De verwachte totstandkoming van een
COA bij de provincie zal waarschijnlijk haar in
vloed uitoefenen. Er zullen zich dus, hoewel wij
dit punt enigszins op termijn stellen, toch ont
wikkelingen voordoen. In samenspraak met de com
missie zullen we moeten proberen de ontwikkelingen
zo goed mogelijk bij te houden.
Mevrouw Rattink heeft naar de invloed van de
minister op het spreidingsplan geïnformeerd. Ten
aanzien van het aantal leerlingen per klas en dus
ook het aantal leerlingen per onderwijsaccommoda
tie heeft de minister naar ik meen heel nadrukke
lijk een vinger in de pap. Hetzelfde geldt voor
de spreiding van de diverse richtingen die in een
bepaalde wijk vertegenwoordigd zijn. Ook voor die
spreiding kan de minister normen stellen. Op het
ogenblik is het zo dat, wanneer van twee scholen
van gelijke signatuur er één onder maat duikt ter
wijl zich een school van gelijke richting binnen
een afstand van 1.200 m bevindt, andere normen
gaan gelden. Het is op dergelijke punten dat de
minister invloed heeft. Als de criteria worden
bijgesteld, zullen wij uiteraard ons beleid moeten
wijzigen.
Wat de sociografische dienst betreft: het
gaat om een zo goed mogelijke benadering door de
sociografische dienst van het te verwachten leer
lingenaanbod. Je moet namelijk weten hoeveel kin
deren er in totaal zullen zijn en hoe die over de
diverse richtingen verdeeld zullen zijn, opdat je
daarop je beleid zo goed mogelijk kunt instellen.
Ik wijs mevrouw Rattink er overigens op dat de so
ciografische dienst niet het beleid aangeeft. De
dienst geeft een getalsmatige onderbouwing met een
aantal adviezen en vervolgens kan de raad aan de
hand van die adviezen tot een zo goed mogelijke