21 APRIL 1983
956
is het welzijnsaspect, waarbij aandacht moet wor
den gegeven aan het voordeel van het niet werken
en het vullen van de tijd in een dergelijke situ
atie, minstens even essentieel.
De heer VAN DONGEN: Wat moet ik verstaan on
der het voorstel van niet werken?
De heer DE BRUIJN: Deze maatschappij is zo
zeer gericht op werk zoals dat in de economische.
De heer VAN DONGENU spreekt nu toch niet
over u zelf, maar over de jongeren die graag wil
len werken maar dat niet kunnen?
De heer DE BRUIJN: Als de heer Van Dongen mij
niet laat uitspreken kom ik natuurlijk nooit aan
een antwoord toe. Ik ben van mening dat wij in de
ze maatschappij teveel uitgaan van het werken en
de waarde die het werk heeft. Mijns inziens is het
daarom van belang ook de waarde van het niet wer
ken opnieuw in te zien. In vroeger eeuwen we
moeten daarvoor wel een tijdje teruggaan in de ge
schiedenis werd de waarde van het niet werken
eveneens als zeer groot beschouwd. Het lijkt mij
belangrijk dat wij ook die waarde naar de jongeren
toe duidelijk maken; overigens moet die niet al
leen naar de jongeren toe duidelijk worden gemaakt
Het beleid van de gemeente in dezen wordt le
lijk doorkruist door de beslissingen die het rijk
in het kader van de W.V.M. heeft genomen. Door het
rijksbeleid stuiten wij op problemen die vrij
groot kunnen zijn, met name ten aanzien van de
begeleiding. In het voorstel onder punt 25 staan
verschillende projecten genoemd, in de eerste
plaats de projecten van de W-groepen. Wij zijn van
mening dat die W-groepen uitstekend werk verrich
ten en de mensen het idee geven misschien kan
de heer Van Dongen aan de hand daarvan begrijpen
wat ik bedoel dat zij zinvol bezig zijn en dat
zij voor de maatschappij nog niet afgeschreven