21 JANUARI 1985
108
in Breda en regio ligt daarmee eigenlijk weer op het provincia
le niveau, wat eigenlijk een situatie is die we lang niet heb
ben gekend omdat we er lange tijd boven hebben gezeten. Dat be
tekent dat de inspanningen van de gemeente, en zeker niet in de
laatste plaats die van het bedrijfsleven zelf, niet zonder re
sultaten zijn gebleven. De afbrokkelende, met name industriële
werkgelegenheid, en de namen van al deze bedrijven hoef ik in
deze kring bepaald niet meer te noemen, is door nieuwe vestigin
gen weer teruggewonnen. De contacten met het bedrijfsleven, zo
wel werkgevers- als werknemersorganisaties, alsmede met de po
tentiële vestigingskandidaten, spreken van een relatief gunstig
vestigingsklimaat. Structureel is Breda goed gelegen en het be
gint juist door de vestiging van nieuwe belangrijke bedrijven
in Breda ook naar potentiële vestigingskandidaten door te klin
ken. Ik ben ervan overtuigd dat wanneer de inspanningen van
Breda volhardend worden voortgezet, die ingezette verbeteringen
kunnen worden gecontinueerd; inspanningen die de gemeente ten
aanzien van alle categorieën van bedrijvigheid zal rroeten
doen.Ik doel dan met name ook op datgene wat gezegd is ten
aanzien van de detailhandel en het midden en klein bedrijf, als
belangrijke bron van werkgelegenheid. Het voorwaarde scheppend
beleid van de detailhandel en het midden en klein bedrijf, met
name ook in de binnenstad, is van eminent belang. Niet alleen
vanwege de door mij zojuist genoemde werkgelegenheid,
natuurlijk ook daarom, maar voor de functie van Breda in onze
regio, waardoor het algemeen vestigingsklimaat van onze stad
wordt ondersteund. In dat kader kan ik de zorg van de heer
Martens wegnemen, daar waar hij een mogelijk conflict
veronderstelt met de woonfunctie van de binnenstad. Ik denk dat
de woonfunctie van de binnenstad geenszins op gespannen voet
staat met de belangen van de bedrijvigheid van onze binnenstad,
in tegendeel. Beide vormen voor elkaar een draagvlak. Juist het
midden en klein bedrijf reageert gunstig op de beleidsplannen
van de gemeente ten aanzien van de woonfunctie. Het is wel zo,
en daar duiden mijns inziens de opmerkingen van de C.D.A.- en
VVD-fractie op, dat natuurlijk een zorgvuldige
belangenafweging borg dient te staan voor een goed functioneren
van die verschillende doeleinden, waarbij voor de bedrijvigheid
uiteraard voldoende bereikbaarheid en parkeerfaciliteiten van
levensbelang zijn; juist gezien het aanwezig zijn van die
faciliteiten bij een groot aantal winkelcentra in de omliggende
plaatsen. Dat is ook, dacht ik, de betekenis van de reactie van
de Kamer van Koophandel. Voor de ontwikkeling, mijnheer
Martens, als in vroegere jaren, waarbij de overtrokken
uitgangspunten van een city-vorming de woonfunctie verdrongen,
behoeft geen enkele vrees te bestaan. Daar hebben we in het
verleden voldoende van geleerd. Maar als reactie daarop moet er
natuurlijk ook geen oogkleppenmentaliteit ontstaan, in die zin
dat het nu ineens alleen nog maar woonfunctie is. Daarover
bestaat in het college gelukkig geen enkel verschil van
mening. Ten aanzien van de opmerking van de P.v.d.A. over de
bedrijvigheid in stadsvernieuwingswijkenzou ik willen stellen
dat inderdaad de aandacht voor die broedplaatsfunctie nog niet
de omvang heeft gekregen die eigenlijk wel wenselijk is. Het
accent ligt vaak en terecht op woningverbetering, op