23 JANUARI 1985 150 de algemene beschouwingen en wat eigen bronnenmateriaal had kun nen onderbrengen en dat ter discussie aan de commissie algemene zaken en vervolgens aan de raad, bijvoorbeeld middels een pread vies had kunnen voorleggen. Nu dat niet gebeurd is, rest ons in feite niets anders dan te komen met een initiatiefvoorstel. Wij zullen dat goed voorbereiden en via de gebruikelijke weg aan de raad voorleggen. Gegeven de bijdrage van met name V.V.D. en P.v.d.A. moet hiervoor naar onze bescheiden mening een meerder heid in deze raad te verkrijgen zijn. Van het C.D.A. had ik van avond dezelfde opvatting, maar ik moet U zeggen dat, toen ik de slotwoorden van mevrouw Van Rooij hoorde, bijna van mijn stoel getuimeld ben; a. doordat ik redelijk grieperig ben en b. van wege het feit dat zij de woorden sprak: achter het college staan. Dat was nog niets bijzonders; dat mogen wij van het C.D.A. ook verwachten. Zij zei echter dat de rol van de raad niets anders was dan een controlerende en dat het college het... Mevrouw VAN R00IJ-VAN DEN HEUVEL Nee dat heb ik niet gezegd. U heeft niet goed geluisterd. De VOORZITTER Griep slaat op de oren. De heer HENDRICKS Mogelijkerwijs is een zekere mate van selectiviteit in luiste ren ieder raadslid ingegeven. Daar zal ik geen uitzondering op zijn. Zoals zij het, naar mijn mening, verwoorde kwam het zui ver neer op een dualistische opvatting over de rol van de raad. Gezien het sterke monistische karakter, wat de C.D.A.- fractie gekenmerkt heeft, moet ik U zeggen dat ik bijna de in druk had dat de heer Hofsté in plaats van mijn stuk te lezen we derom het verkeerde boekje had geraadpleegd. Mijn bijdrage in algemene zin wil ik hierbij laten. Vanwege mijn afwezigheid bij Uw antwoorden zal de heer De Bruijn op de hem bekende wijze, de sectoren verzorgen. De heer DE BRUIJN Ik zal kort op de sectoren ingaan en niet op de moties, zoals ze zijn ingediend; dat komt bij de behandeling van de moties wel aan zet door middel van stemverklaringen. Allereerst de com missie algemene zaken, ressorterend onder voorzitter van de raad het volgende. In Uw beantwoording heeft U geen gelegenheid meer gehad om in te gaan op enerzijds door bepaalde fracties gestelde persoonlijke vragen en anderzijds op vragen die betrekking hebben op het functioneren van het college op zich. Wij willen in dit kader slechts nogmaals benadrukken, dat de 6 van Breda na hun inwerkperiode blijk zullen moeten geven van een daadkrachtig bestuur dat in eenheid opereert. Ik stap nu over naar de commissie middelen en milieu. Er zijn nog drie puntjes die ons daarbij nauw aan het hart liggen. Er zijn nogal wat dingen blijven liggen, ondanks het feit dat we in eerste in stantie het vrij kort hebben getracht te houden. Met name heb ben wij in eerste instantie onze bezorgdheid uitgesproken over het oplopend financieringstekort. Het betreft hier de mogelijke

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1985 | | pagina 150