23 JANUARI 1985
leggen, duidelijkheid te scheppen en verbetering in de situatie
te brengen. Daar is de motie voor bedoeld en daarom bevelen wij
hem ook aan.
De VOORZITTER
Wij zijn daarmee gekomen aan het einde van de tweede termijn
van de zijde van de raad. Ik denk dat wij in staat zijn om on
middellijk als college daarop te antwoorden. Dat antwoord kan
kort zijn, omdat een groot gedeelte van hetgeen in tweede in
stantie door de fractievoorzitters gezegd is, via mij, tot el
kaar gesproken is. Wij vinden dat wij daar als college niet in
moeten treden. Wanneer fracties met elkaar via de voorzitter
discussiëren, is het niet aan het college om daarop te antwoor
den, hoe interessant en verleidelijk het ook is om zich in die
discussies te mengen. Wij zullen dat niet doen. Op de tweede
plaats denk ik dat het weinig zinvol is om dezelfde argumenten
die in eerste instantie zijn aangedragen en die door ons zijn
beantwoord, nu weer opnieuw te aanhoren en met hetzelfde ant
woord te beantwoorden. Als men zegt: "de fractie blijft van me
ning en het college gehoord hebbende dat", dan heeft het weinig
zin om daarop te zeggen dat het college van mening blijft in
tweede instantie de fractievoorzitters gehoord hebbende dat. La
ten we ons dus beperken tot de nieuwe elmenten die naar voren
zijn gekomen en voor het overige te verwijzen naar het antwoord
wat we in eerste instantie gegeven hebben. Met een enkel woord
zal ik willen ingaan op een belangrijke zaak die aan de orde is
gesteld. Mevrouw Van Rooij heeft gezegd: het is natuurlijk on
zin wanneer men overdrijft en zegt "de raad heeft geen klap te
vertellen". Dat is ook niet de bedoeling geweest. Het wordt wel
zo extreem gezegd. Mevrouw Van Rooij zegt dat in het benoemen
van wethouders, in het vaststellen van het programakkoord, in
het vaststellen van begrotingen, in het geven van visies via be
leidsnota's en in het feitelijk beleid, de raad hoofd van ge
meente is. Dat is ook daadwerkelijk. Daarnaast heeft mevrouw
Van Rooij terecht gesteld dat het verwijt dat zij uitsluitend
over een controlerende functie gepraat heeft, dat niet juist
is. Er is nog een controlerende functie die niet zonder beteke
nis is. Er bestaat het gevoelen van onmacht bij sommige leden
van de raad. Men zegt: wij met onze kleine of grote fractie met
weinig assistentie moeten opboxen tegen een college waar 1.500
deskundige ambtenaren staan, die dat college voeden. We hebben
daar begrip voor. Dat is een algemeen probleem, niet alleen op
locaal, maar ook op provinciaal en landelijk niveau. Dat is de
moeilijkheid van een gekozen volksvertegenwoordiging. Ik geef
dat graag toe. Mevrouw Van Rooij heeft gevraagd of er nog iets
te vertellen is over het Stadsgewest. Het enige wat ik daarover
kan zeggen, is dat wij vanmiddag nog een keer een uitvoerige be
spreking hebben gehad met het dagelijks bestuur van het Stadsge
west. We hebben afgesproken dat het college in de commissiever
gadering algemene zaken op 31 januari de stand van zaken zal
weergeven en met de commissie van gedachten zal wisselen. Het
dagelijks bestuur van het Stadsgewest zal thans een dezer dagen
de weg naar zijn commissie algemene zaken vinden om daar ook pu
bliekelijk de zaak aan de orde te stellen. Mag ik mij gezien de
152