23 JANUARI 1985
164
De VOORZITTER
Ik denk dat zowel in de medezeggenschapscommissie als bij de
rondvraag in de commissie algemene zaken zeker gevraagd kan wor
den naar de stand van zaken. Ik ben graag bereid om de commis
sie algemene zaken daarover te informeren. De heer Martens
heeft gewezen op het functioneren. De heer Hendricks heeft ook
gezegd dat het antwoord van de voorzitter toch ietswat teleur
stellend is daar waar hij sprak over het functioneren van de
raad en waar hij zei dat het aan de raad zelf is om te bepalen
hoe hij functioneert. Ik heb daarmee willen zeggen dat wij als
college van b. en w. U niet de wet hebben voor te schrijven,
hoe U te functioneren hebt en met welke middelen U dat dient te
doen. In het kader van de hug-maatregelen heeft Uw raad wel
licht, ik ben er niet bij geweest, een voorbeeldfunctie willen
stellen inzake bezuinigingen. Als later Uw raad constateert
dat, en de heer Taks geeft een voorbeeld van postbehandeling
het functioneren in de knel komt, is het aan U om voorstellen
ter zake te doen. Ik ga graag mee met de suggestie van de heer
Martens om dat primair aan de orde te stellen in het overleg
van fractievoorzitters. Daarna kunnen voorstellen naar het col
lege komen, die eventueel uitmonden in een voorstel aan de
raad. Het is primair aan de raad om zelf zijn wijze van werken
te bepalen. Dat mogen wij U nooit voorschrijven en dat hebben
wij als college willen zeggen. Een enkel woord over centrale
planning. Ik denk dat wethouder Van Dun precies heeft verwoord
hoe het college daarover denkt. Men heeft gevraagd of centrale
planning een politiek instrument is. Ik denk dat dat niet zo
is. Dat is een persoonlijke opvatting. Het centraal planbureau
mag U niet zien als een politiek instrument. Het is een beleids-
hulpmiddel en meer dan dat. U kunt zeggen: dit is nu een poli
tiek instrument. Het zou echter niet juist zijn om daarvan uit
te gaan. De heer Van Dun heeft andere argumenten aangegeven
waarom het niet zinvol is om tijdens de rit tot verschuiving
binnen portefeuilles te komen. Ik neem kennis van het feit dat
de heer Taks de moties 5 t/m 8 amenderende moties noemt. Hij
zal dat ook bij de stemverklaring waarschijnlijk nog een keer
herhalen. Op die grond zal hij, los van andere gronden, tegen
de moties zijn. Ik wil het kort houden, maar ik wil nu niet
weer een excuus gebruiken voor persoonlijk gestelde vragen. Ik
heb in het begin van mijn antwoord in eerste instantie gezegd
dat het natuurlijk erg belangrijk is wat de voorzitter namens
het college zegt. Het is ook erg relevant wat hij als burgemees
ter zegt wanneer hij spreekt als orgaan van het gemeentehoofd
van politie. Het is misschien wel interessant wat hij persoon
lijk vindt. Als men daar toch naar vraagt, dan streelt mij
dat. Men wil kennelijk graag horen wat de burgemeester hier per
soonlijk van vindt, maar ik denk inderdaad dat dat niet zo rele
vant is. Als men het wil weten, wil ik dat graag zeggen. Ik kom
dan onmiddellijk bij de heer Martens, die zei: U hebt een keer
een persoonlijke mening gezegd en als je dat doet, dan zegt de
heer Martens: nu wordt ik boos want daar ben ik het niet mee
eens. Hij moet ook kunnen aanvaarden, dat wij qua persoonlijke