23 JANUARI 1985 171 ook door al diegenen waar ik het geverifieerd heb, als juist be vonden. De heer Van der Heijden schijnt gezegd te hebben, dat Breda zich wel zou kunnen vinden in een eventuele bijdrage van een zesde van die bekende f 90 miljoen, zijnde f 15 miljoen gul den. Waarop hij dat baseert, is mij volstrekt onbekend. Ik kan U alleen verzekeren dat, als hij zoiets gezegd heeft, dat dat dan in ieder geval niet berust op welke mededeling van welk lid van dit college dan ook tot op dit moment. Tot slot kan ik zeg gen dat het college gisteren de directeur van de dienst van openbare werken bereid heeft gevonden om in een werkgroep zit ting te nemen, die samen met een aantal andere participanten uit het industrie- en havenschap en met enkele vertegenwoordi gers van departementen, de zaak op een rij gaat zetten. Daar naast hebben wij ook nog een interne werkgroep samengesteld, die de de heer Elich met raad en daad terzijde zal staan in de ze moeilijke klus. Die werkgroep heeft de opdrachtom binnen veertien dagen een aantal zaken inzichtelijk te maken en op een rij te zetten. Wij hebben dan wat meer smaak in de mond, met de ins en outs van de ministeriële notitie, die U bekend is. Ik neem aan dat dan het verslag, zij het in eerste versie, want ik denk niet dat alle participanten gelegenheid hebben gekregen om daarop te reageren, gereed is. Het lijkt mij dan goed tegen de achtergrond van wat dan bekend is, daarover in de commissie wer ken nader van gedachten te wisselen. Ik denk dat ik daarmee ook de vragen rond het industrie- en havenschap voldoende heb beant woord. Met betrekking tot de opmerkingen van de heer Martens het volgende. Het is geenszins mijn bedoeling geweest nu ineens een heel optimistisch beeld van rozegeur en maneschijn te geven over de werkloosheid. Ik ben begonnen met mijn antwoord om U iets te laten zien van de trend zoals die zich op het ogenblik aan het ontwikkelen is, los van administratieve mutaties. Ik ben het volstrekt met U eens, dat alle cijfers die op dit mo ment nog tot ons komen met betrekking tot die werkloosheid, ons zorgen baren. Het overleg tussen een aantal grote steden en Den Haag, vindt plaats. Het is niet uitsluitend beperkt tot grote steden. De commissie economische zaken van de V.N.G., waarin ondergetekende mag participiërenheeft daarover uiteraard over leg. Alleen moet ik U zeggen dat er nauwelijks een unisoon ge luid is te verwachten van die grote gemeentes. Het gaat er name lijk om dat de een voorstad is; dat de tweede toevallig in het noorden des lands ligt. De derde ligt in Limburg en maakt ge bruik van andere regelingen, die weer voor dat gebied gelden. De vierde is een IPR-gemeente. Iedereen heeft eigenlijk zijn eigen specifieke moeilijkheden. Het is erg moeilijk om dat op één lijn te krijgen en daarmee gezamenlijk met een aantal wen sen het rijk te benaderen. Wel is langzamerhand unisoon het ge luid dat het toch noodzakelijk is en dat er gekomen moet worden tot een aantal budgetafspraken met het rijk. Met betrekking tot de kerncentrale in Moerdijk het volgende. Ik kan nauwelijks toe voegingen doen aan datgene dat ik jl. maandag heb gezegd. Ik wil nogmaals benadrukken dat niemand in dit college - ik heb het ook namens het voltallig college gezegd - suggereert, dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1985 | | pagina 171