17 JANUARI 1985
19
voor nieuw beleid, aanvankelijk geraamd op 1,2 miljoen, beloopt
bijna 2 miljoen. De aanwending van deze middelen komt in hoofd
zaak ten goede aan activiteiten, waarvan juist de burgers die
tot de minder draagkrachtige groepen behoren, relatief het
meest profijt hebben. Het gaat daarbij om zaken, waaraan het
programakkoord hoge prioriteit toekent, zoals jeugdwerkloos
heid, minderhedenbeleid, emancipatie en kinderopvang. In 1985
wordt door Breda in sociaal opzicht een verantwoord beleid ge
voerd. Naast tevredenheid over het begrotingsbeeld 1985 leven
er bij de VVD-fractie ernstige zorgen over de financiële po
sitie van de gemeente op langere termijn. We behoeven in dit
verband alleen maar te wijzen op de omvang van de risico's en
de stand van de reserves. Halverwege de raadsperiode is er nog
steeds weinig zicht op de afwikkeling van de diverse risico's.
De wijze waarop het college de risico's inschat, wijst overi
gens op een prudente aanpak. De algemene reserve achten wij nog
steeds te laag, gezien het feit dat de echte "vrije" reserve
slechts 9,3 miljoen bedraagt. Helaas ontbreekt de ruimte om de
ze reserve nog verder op te hogen. Het meerjarenperspectief
geeft voor de jaren 1986 - 1988 een ongunstig beeld te zien.
Het voor die jaren voorziene tekort laat inderdaad geen andere
conclusie toe dan dat om een sluitende begroting te realiseren,
de h.u.g.-taakstellingen voor 1986 en 1987 onverkort zullen moe
ten worden gehandhaafd. Naar onze mening zal niet ontkomen kun
nen worden aan additionele maatregelen van een grotere omvang
van de bedragen, opgenomen in de opstelling in de beleidsnota.
Deelt het college onze mening daaromtrent? Bovendien blijft er
onzekerheid over het rijksbeleid ten aanzien van het gemeente
fonds en de doeluitkeringen. Het rijk pleegt voor onaangename
verrassingen te zorgen. Als voorbeeld van de onberekenbaarheid
van "Den Haag" kan worden gewezen op het plotseling gewijzigde
beleid met betrekking tot het meerjarenfonds stadsvernieuwing,
waarbij het uitkeringniveau plotseling verlaagd werd. Hoewel
dit op korte termijn geen consequenties heeft voor Breda, zal
het op langere termijn tot financiële verschuivingen leiden.
Wat betreft de financiële relatie tussen het rijk en de ge
meente vallen er wellicht enkele, zij het nog uiterst zwakke,
lichtpuntjes waar te nemen. Zo draagt het rijk sinds 1984 2/3
deel bij van de stijging van de ten laste van de gemeente ko
mende 10? van de bijstandsuitgaven en met ingang van 1985 even
eens 2/3-deel van de extra apparaatskosten. Verder is van be
lang, dat er spelregels zijn opgesteld over de wijze waarop de
lagere overheden moeten bijdragen in de naar het oordeel van
het rijk noodzakelijke bezuinigingen: de provincies en de ge
meenten zullen naar evenredigheid, dat wil zeggen 7,5%, moeten
bijdragen. Bij de recente behandeling van de begroting van het
gemeentefonds in de Tweede Kamer spraken zowel de oppositie als
de regeringsfracties hun bezordheid uit ten aanzien van de fi
nanciële positie van de gemeenten. Van vele zijden werd erop ge
wezen, dat de evenredigheid waarmede de gemeenten in de totale
bezuinigingen moeten bijdragen, voor de gehele kabinetsperiode
zou moeten gelden en dus niet pas met ingang van 1985. In 1983
en 1984 hebben de gemeenten meer dan evenredig ingeleverd, voor
al als gevolg van de zogenaamde profijtkortingen en de slechts