25 FEBRUARI 1985
311
zijn 9 maanden geleden discussies aangegaan met het stadsge
west. Het resultaat ligt thans voor ons. Als het college de za
ken overziet en de balans opmaakt, dan denkt het college dat de
balans toch doorslaat in het voordeel van de gemeente Breda.
Wie gaat onderhandelen met een andere partner mag hopen dat hij
al hetgeen hij wil, bereikt, maar dat is niet altijd een reëel
uitgangspunt. In onderhandelingen is het ook een kwestie van ge
ven en nemen. We moeten tot een aanvaardbaar compromis komen en
in de ogen van het college hebben wij dat compromis bereikt.
Als ik op de eerste plaats kijk naar de samenstelling van de ge
westraad, denk ik dat degenen die gesproken hebben van een niet
evenredige vertegenwoordiging, formeel gelijk hebben. Vergeet U
echter niet dat wij in de uitgangspositie 12 stemmen hadden op
het totaal van 96 stemmen. Dat worden er nu 2M. Dat betekent
dus dat wij onze positie op dat punt versterken. Als men zegt
dat we 33 stemmen moeten hebben van de 96, dan is dat ook de
wens van het gemeentebestuur geweest. Dat is een wens waar we
ook nu nog van zeggen dat deze niet overtrokken is omdat wij
ook ten aanzien van financiën en inwoners voor 1/3 deel kunnen
rekenen op een vertegenwoordiging in gewestraad en dagelijks be
stuur. Maar U weet dat wij in de onderhandelingen hebben moeten
toegeven omdat dit voorstel van de zijde van Breda niet haal
baar zou zijn. Er is altijd gesproken van een zekere vrees van
de kleinere gemeenten bij een overheersing van de drie grote
gemeenten: Breda, Oosterhout en Etten-Leur. Ik heb begrepen dat
dat later is teruggenomen. Het is niet zozeer de vrees geweest
van de kleinere gemeenten dat deze drie een overheersende posi
tie in zouden nemen maar de kleinere gemeenten wezen erop dat
er vooral overtuigingskracht moet zijn. Niet het aantal stemmen
dat je hebt, hoeft de doorslag te geven maar de kracht van de
argumenten die tot beslissingen moeten leiden. Ik denk dat dat
geldt in iedere verhouding. Dat geldt ook wanneer je 1/3 van de
stemmen hebt. Wij hebben daar geen veto over uit willen spreken
omdat wij wel een verbetering zien van de positie van Breda.
Het is echter niet zo dat wij helemaal tevreden zijn over het
evenredige aandeel dat Breda straks zal hebben. Wij denken wel
dat ermee is te leven. Ten aanzien van het D.B. ligt de zaak
aanzienlijk moeilijker. De heer Hofsté en de heer Taks hebben
daar op gewezen. De heer Hofsté zegt: "Of het er nou 7 of 9
zijn, is niet zo erg belangrijk maar we moeten natuurlijk wel
zorgen dat binnen die 7 of 9 een evenredig aandeel komt voor de
Bredase leden. De heer Taks gaat veel verder. Hij zegt: "U zou
het veto moeten uitspreken over een dagelijks bestuur van 9 le
den." Wij vinden dat het er zeker 10 moeten zijn want het terug
gaan van 10 naar 9 leden betekent het inleveren door Breda van
1 zetel in het dagelijks bestuur. Het principe van het college
is altijd geweest het terugdringen van het aantal leden van de
gewestraad maar ook het terugdringen van het aantal leden van
het dagelijks bestuur. Als je een stad als Breda met 6 bestuur
ders kunt besturen, dan denk ik dat het mogelijk moet zijn dat
je met 5 mensen een stadsgewest bestuurt en zeker met 7. Het
probleem zit niet zozeer in het feit dat het stadsgewest vindt
dat men met 7 leden het gewest niet kan besturen maar men zit
met de historische situatie dat het stadsgewestelijk gebied is