21 MAART 1985 332 commissie, met name de financiële consequenties van een en an der bespreekbaar zullen zijn. Als uitgangspunt is zelfs gehan teerd, dat wij in principe uitgaan van de objectief vastgestel de rendementsberekening. De heer Scharff gaat dieper in op een aspect waar sommigen op in zijn gegaan, nl. de verlenging van de levensduur of de termijn tot het jaar 2010. Hij zegt: "dat is moeilijk te beoordelen; deskundigen beweren dat wel, maar kijk maar naar de rendementsberekeningen. Deskundigen spreken zich tegen". Wat is hier aan de hand? Objectief is vast te stel len dat door het uitblijven van de verwachte ontwikkeling van de woningbouw, het gemiddelde investeringsjaar terecht opgescho ven kan worden tot 1985. Vastgesteld is dat de technische le vensduur gesteld mag worden op 40 jaar. Ik vind het alleszins gerechtvaardigd als op grond van die gegevens uitgegaan wordt van 25 jaar, want daar spreken we dan over. Sombere geesten on der ons zeggen, dat er ook eerder investeringen zijn gedaan. Je komt dan mogelijk na het jaar 2005 met herinvestering te zit ten. Tegen dc achtergrond van de verwachte levensduur van 40 jaar kan ik zeggen dat het 1'sico op een redelijke manier is af gedekt. Ik volg wat dat betreft graag de deskundigen. Daarmee heb ik ook een aantal vragen van andere sprekers beantwoord. De heer De Waal heeft in het bijzonder gevraagd naar het rende- raentsprincipe ketels en de invulling daarvan. Ik heb daar in zijn algemeenheid op geantwoord. Naar verwachting komt dat in mei op ons af en dan komen we daarmee naar commissie en raad. De heer De Hoogh is het diepst ingegaan op het operationeel ma ken van de aanbevelingen. De heer Van de Wijngaard heeft het in meer generale zin besproken. De heer De Hoogh heeft onderscheid gemaakt tussen interne en externe mogelijkheden, respectieve lijk vormen van aanpak. Ik wil met de heer De Hoogh constate ren, dat inderdaad de verhoging van de efficiency-bewaking en kostenbewaking op dit ogenblik bijna aan de grens van het moge lijke is gekomen. Ik beschouw dit dan ook nadrukkelijk als een compliment in de richting van de bedrijfsmatige uitvoering van dit project. Naar de toekomst toe zal dit aspect de nodige aan dacht moeten blijven behouden. Immers, het is niet alleen een kwestie van uitbreiden van afzetgebieden, maar je moet ook de mogelijke capaciteituitbreiding afzetten tegen de daar tegen over staande investering. Het is niet zo dat, als ik iets kan aansluiten, ik het dan ook maar moet aansluiten. Er zal duide lijk een rendementsberekening geplaatst moeten worden ten op zichte van de daarvoor te plegen investeringen. Tegen die ach tergrond, en dan kom ik meteen aan een concrete invulling, is het college met de leiding van het enwa van mening, dat wij moe ten blijven streven naar een capaciteitsuitbreiding. In dit ver band wordt op dit ogenblik de mogelijkheden van uitbreiding met name in de sfeer van de glastuinbouw, nader onderzocht. Naast de aansluiting van diverse bedrijventerreinen met voortgang te gen de achtergrond van het zoëven gestelde zal er gestreefd wor den naar capaciteitsuitbreiding. De relatie zal gelegd worden met de daaraan gekoppelde kapitaallasten en exploitatielasten, zodat de uitbreiding dan wel een positief effect moet hebben.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1985 | | pagina 332