18 APRIL 1985
429
De heer DE BRUIJN
Wij hebben, deels om persoonlijke redenen, niet meegedaan aan
de discussie in de commissie. Daarmee willen we overigens niet
aankondigen dat we nu de commissievergadering eens dunnetjes
gaan overdoen. Wij willen slechts enkele aspecten aanroeren
voordat wij tot onze conclusie komen. Tot nu toe was en is de
betrokkenheid, en vooral de daaruit voortvloeiende aansprake
lijkheid, door de gemeente in de gehele Brebo-affaire ontkend.
Essentieel bij de hele Brebo-zaak is het ontstaan van de hele
problematiek rond Brebo. Ons inziens ligt die zaak niet, zoals
het college van mening is, op het moment van de verkoop van een
deel van het plandeel Zuid I aan Stok door Brebo, maar eerder.
Ons inziens is het ontstaan van de problematiek gelegen bij de
wens van de gemeente om te komen tot een integrale ontwikkeling
door St. Joseph van het plangebied Zuid I. St. Joseph mocht dit
echter niet van de H.I.D., ondanks het verzoek van de
gemeente. Het gevolg hiervan was de oprichting van de stichting
Brebo en hierin is ons inziens de kiem gelegd voor alle
problematiekenDie problematieken werden manifest bij de
verkoop door St. Joseph aan Stok, althans de geplande verkoop
van het plandeel Zuid I. Het college evenwel grijpt in, in
verband met onduidelijke, respectievelijk vermeende onjuiste
informatie rond deze verkoop en draait een eerder gedane
toezegging terug. De daaropvolgende boosheid van Brebo/St.
Joseph, ik koppel ze maar even aan elkaar omdat het voor alle
partijen moeilijk is om ze uit elkaar te houden, leidt tot
schadeclaims, waarover geen overeenstemming kan worden
bereikt. Het gevolg is dat de rechter wordt ingeschakeld. Na
een eerste, voor de gemeente, ongunstige uitspraak beslist de
meerderheid van de raad om in hoger beroep te gaan en
ondertussen te proberen tot een minnelijke regeling te komen.
Hiermee werd ons inziens de oplossing van het probleem opnieuw
vooruitgeschoven en liepen de tekorten alleen maar verder op.
Voor het bereiken van de minnelijke schikking, zoals was
opgenomen in het besluit, wordt drie maanden de tijd gegeven.
Echter na de drie maanden zoals die waren bedongen, was nog
geen zicht op een oplossing. Dat was in april en pas in juli,
na een gesprek o.a. met de staatssecretaris, blijkt er een
oplossing in zicht. Maar na de drie maanden is ook nog niet
gestart met de hogere beroepsprocedure. Onduidelijk is ons waar
om niet. Het voorstel van het college om in hoger beroep te
gaan, zal toch zeker gebaseerd zijn op de inschatting van kan
sen op een positief oordeel in deze zaak. Dit element, het in
schatten van die kansen, komt nergens in de analyses naar vo
ren. Waarop is dan de voortzetting van het hoger beroep ge
stoeld en welke kans had de gemeente? Onze eerdere mening dat
hoger beroep instellen zinloos was, blijft ons inziens nog
steeds overeind. Door het hiermee willen verkrijgen van het ei
gen gelijk, verhardt de gemeente haar standpunt en verergert ze
de problemen en de risico's, ook en vooral, voor de woningbouw
vereniging St. Joseph. Ons inziens is het komen tot een minne
lijke schikking dan ook niet alleen bemoeilijkt door de interne
problematiek bij St. Joseph. Ik ga even kort in op de afspraken
tussen de woningbouwvereniging St. Joseph en Wilma. Terecht