18 APRIL 1985 M44 moment kunnen wij het ook niet presenteren, wat we overigens wel zullen blijven proberen. Ik vind dat het op zich, wanneer St. Joseph daar geen bezwaar tegen heeft, geen enkel probleem is wanneer U daar naar kijkt. Dat hebben we ook in de commissie vergadering gezegd. Op dit moment blijf ik, bij wat ik in de commissievergadering ook gezegd heb, namelijk dat een verhou ding tussen een corporatie als St. Joseph en een aannemer pri mair de verantwoordelijkheid is van die twee en dat de controle rende taak daarop niet bij ons maar bij het ministerie ligt. Ik vind dat de heer Scharff dan toch een iets te grote broek aan trekt wanneer hij ons daar een controlerende mogelijkheid geeft. Die hebben we niet. We hebben St. Joseph wel gewezen op het feit dat het zeer verstandig zou zijn om, alvorens dit soort contacten aan de orde komen, contact met het ministerie op te nemen om te kijken of zij zich in de constructie kunnen vinden. Dat zijn de twee punten die de heer Bokkelkamp naar voren heeft gebracht. De heer Martens heeft ook over die over eenkomst gesproken en heeft niet meer helemaal herhaald de vraag die hij twee keer in de commissie heeft gesteld namelijk: zijn er nou zaken die op dit moment nog te melden zijn met de ogen zoals je er op dit moment naar kijkt en zijn er eventuele feiten die op dit moment nog op tafel liggen en die te maken hebben met de hele kwestie in 1979? Ik heb hem in de commissie gezegd dat ik aan alles wat ter visie heeft gelegen en aan alle beoordelingen die in verslagen en op alle andere manieren op tafel zijn geweest, op dit moment geen enkel woord kan toevoe gen. Daar hebt U van gezegd: is dat nu echt waar? Ik heb toen mijn handen maar in de lucht gestoken en gezegd dat ik het niet beter kan zeggen, dan dat we het in het verleden allemaal ge zegd hebben. Er is geen dubbele bodem waar wij van zeggen: laat dat maar zitten, dat brengen we niet op tafel of dat zou niet best zijn. We proberen in volstrekte openheid aan te geven hoe de feiten lagen en wat er aan beoordelingen bekend is. Ik denk dat veel van dat materiaal ook aanwezig is, anders zou de heer Simons z'n verhaal niet kunnen houden zoals hij deed. Extra za ken kan ik U echt niet melden, ook nu niet. De heer De Bruijn wijst op de start die eerder zou liggen dan 1979. Ik meen dat die dan nog wat verder kan gaan, als hij dat wil, en het hele tijdsbeeld zou kunnen tekenen, waarbij nog een aantal factoren van betekenis zijn geweest voor wat er nu uiteindelijk tot stand is gekomen. Hij wijst erop dat er steeds een hoger beroep is uitgesteld en hij vraagt zich af of dat betekent dat de ge meente eigenlijk dat hoger beroep niet aandurfde. Het is zeker niet zo. Wij hebben de afspraak gemaakt dat wij in opdracht van de raad probeerden om tot een minnelijke schikking te komen. We hebben van drie-maandsperiode na drie-maandsperiode met St. Jo seph bekeken of we er nog een gat in zagen. We hebben toen ie dere keer weer tegen elkaar gezegd: laat onze raadslieden het maar weer uitstellen. Dan kregen we korte tijd later de raads lieden weer aan de telefoon die vroegen: hoe zit het dan nu? Er is een moment geweest, toen we een verslag aan de raad hebben gedaan, waarin we zeiden: we schieten helemaal niets op. Toen is er ook een korte notitie in de raad geweest over de stand van zaken. Ik heb toen ook gezegd dat we door bleven gaan met

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1985 | | pagina 444