18 APRIL 1985 445 die minnelijke schikking maar ik had er op dat moment wel een hard hoofd in. Ik geloof dat ik toen zowel in de perspresenta ties in de commissie als in de raad heb gezegd dat het best op een hoger beroep en dus een beoordeling zou kunnen uitlopen. De kans van het winnen van het hoger beroep is natuurlijk altijd wat onzeker. Er zit altijd een zeker procesrisico voor beide partijen in. Als het zo heel zeker was, dan zouden de partijen het waarschijnlijk ook niet zo ver laten komen dat er een uit spraak kwam. Dan zouden ze wel eerder eieren voor hun geld kie zen, want zo goedkoop zijn die procedures nou ook weer niet. De situatie is wel zo, ik heb U dat ook uitgelegd, dat wij zowel met de stadsadvocaat als met externe juridische deskundigen naar de positie hebben gekeken. Dat is toen ook gebeurd voor ik de uitspraak hier in de raad deed dat we de kant van het hoger beroep op zouden kunnen gaan. U hebt vervolgens eigenlijk een tweetal afwijzingen. U vindt in de constructie die f 300.000,-- niet goed en verder vindt U ook dat, gezien de hele situatie, het voorstel zoals het hier ligt niet gesteund zou kunnen wor den. Ik mag het eigenlijk niet zeggen, want de heer Hendricks heeft zeer nauwkeurig de commissievergaderingen bijgewoond, maar ik vind het jammer dat een discussie, waar U mij eigenlijk toe uitlokt met een paar punten die U zei, in de commissie al uitvoerig heeft plaatsgevonden en dat we die niet meer kunnen herhalen. Misschien dat daar een ander beeld uit was gekomen, alhoewel eigenlijk alle raadsfracties al zo'n duidelijk stand punt hadden alvorens de commissievergadering begon, dat het me rendeel van de mensen al ongeveer wist hoe hun eindoordeel zou worden. De heer Simons heeft nogal veel zaken naar voren ge bracht. Ik heb ook in de commissie gezegd dat de P.S.P. daar ook nooit onduidelijk over is geweest. De P.S.P. heeft eigen lijk vanaf het begin gezegd: zo liggen de zaken naar ons in zicht. Zij geeft daarvoor een schildering van een aantal feiten die op elkaar volgen en daaruit trekken ze de conclusie dat het absoluut vaststaat dat de gemeente in een verwijtbare positie zit en dat de gemeente de verantwoordelijkheid van het totale verlies op zich zou moeten nemen. Ik heb tegen de heer Simons gezegd dat, omdat al die verhalen iedere keer eigenlijk dezelf de bewijsvoering hebben en omdat we daar toch al meerdere malen over gesproken hebben, het niet zo geweldig zinnig is om die vaste lijn die bij U zit nog een keer gedetailleerd te becommen tariëren. Op allerlei punten die genoemd zijn door verschillen de sprekers liggen stukken ter visie, waaruit blijkt dat daar door de gemeente genuanceerder of anders over gedacht wordt. Dat geldt over het vrije-sector deel, dat geldt over het aan deel van de gemeente in het stichten van de Stichting Brebo dat geldt voor alle zaken die U verder noemde. U hebt daar een dui delijk oordeel over. Ons oordeel is genuanceerder of anders. Dat betekent dat ook de einduitkomst van het hele verhaal wel eens heel anders kan uitpakken. U zegt: er is geen analyse ge maakt van het geheel. Die analyse is natuurlijk wel gemaakt. De vraag is alleen: hoeveel verder wil je met analyses gaan? In feite zijn analyses eindeloos te maken. Wat ons betreft is het zo, en dat geldt voor mij ook heel duidelijk na wat ik heb mee gemaakt en aan discussies gevolgd heb in het college over al

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1985 | | pagina 445