18 april 1985
460
een aantal invullingen van zijn taak mogelijk is, op basis van
verschillende functionele en karakterologische invalshoeken.
Niemand zal kunnen ontkennen dat Jan van den Dam op die plaats,
in dat spel, een geheel eigen invulling heeft gegeven, die ons
lang zal bij blijven. Je dagelijkse werk bleek een voortdurende
inspiratiebron te zijn voor het schrijven van een veelheid van
artikelen. Ik heb de score op de lijst gezien en daarstraks is
gezegd 500, maar intussen denk ik dat je dichter bij de 600 zit
dan bij de 500. Ik heb me niet gewaagd aan een analyse van de
600 artikelen die verschenen zijn of niet verschenen zijn. Het
is me wel opgevallen dat op de momenten waarop Jan meer te
incasseren kreeg, het aantal publikaties evenredig steeg.
Wellicht gold dat als een soort compensatie onder het motto:
wie schrijft die blijft. Deze gemeentelijke voedingsbodem als
inspiratiebron zul je toch wel gaan missen, maar van de andere
kant zul je ongetwijfeld het nodige blijven horen, terwijl je
nu nog minder blad voor de mond hoeft te nemen. Ik kijk al uit
naar het vervolg van je publikaties, zoals je zult begrijpen.
Jan, in de laatste twee jaar dat we samen opgetrokken hebben,
heb je waarschijnlijk veel vaker dan ik beseft heb, je tenen
bij elkaar geknepen als ik het weer anders deed dan jij
verwachtte. Ik ben je erg erkentelijk voor de ruimte die jij me
steeds gelaten hebt. Nu ik jouw werk ga overnemen doet het goed
te weten dat jij nu dagelijks meer tijd hebt om aandacht aan
het bos te besteden, tijdens de dagelijkse wandeling met Sonja
en jullie Labrador. Eigenlijk neem je hiermede mijn
oorsponkeli jk vak een beetje over en dat geeft me een iets
geruster geweten. Ik moet je aan het eind van mijn verhaal nog
een keer teleurstellen, ik heb niets - zoals de beide
voorgangers - om je nu te geven. Zoals je echter weet krijgen
we nog een gelegenheid om op een andere wijze afscheid van je
te nemen en je kent het spreekwoord "wat in het vat zit
verzuurt niet". Jan, het ga je goed, nog één wenk. Als je 's
morgens de krant leest en je ziet wat we weer gebrouwen hebben,
krabbel dan door jouw baard en zeg nog een keer tegen jezelf
"flauwekul", maar schrijf er wel een stukje over. Ik dank U
voor Uw aandacht.
De VOORZITTER
Mijnheer Van den Dam, ik geef U graag het woord. Het moet na
tuurlijk niet te vaak voorkomen, want U heeft op 1 januari 1965
ook al het woord gehad. Maar ik geef het U toch vanavond graag.
De heer VAN DEN DAM
Dat herinnert me aan het mopje van die Trappisten. Ik weet niet
of U het kent. Die mochten één keer per jaar met elkaar
praten. Nog niet bekend? Er was een gesprek geweest tussen twee
paters en toen was het weer stil. Het volgend jaar ontmoetten
ze elkaar weer en zeiden wat tegen elkaar. Daarna was het weer
stil. Het jaar daarop kwamen ze weer bij elkaar en toen zei een
ander: "Wat zijn dat toch kletskousen!" Mijnheer de voorzitter
van de raad, dames en heren, daar sta ik dan. Behalve het voor
lezen van namen hebt U 20 x 12, zeg maar een kleine 250 maanden
niets van mij gehoord in deze zaal. Ik had zo dikwijls iets kun
nen zeggen, want ik dacht genoeg. Ik wou beginnen met een paar