18 APRIL 1985
462
Ook heel hartelijk bedankt voor al die vriendelijkheid. De on
derscheiding is een mooi chapiter. Degenen, die mijn proef
schrift gelezen hebben, met name de stellingen die erbij waren,
weten hoe ik ten opzichte van onderscheidingen sta. Trouwens,
dat weet U ook als U ooit een van de verhaaltjes die ik geschre
ven heb, gelezen hebt, hetgeen mogelijk is want dat stond ach
ter op de Knip, toen die nog bestond. Jammer genoeg is hij weg,
de Knip is ten offer gevallen aan de h.u.g. Laat het ons zacht
jes zeggen en zeer ambivalent. Ik weet niet of ik het mag ver
klappen. Ik vind het heel leuk dat ik die onderscheiding gekre
gen heb maar ze moesten eigenlijk niet bestaan, althans ze moes
ten op een andere manier gegeven worden. De achtereenvolgende
kabinetten van voor 1960 af al zitten te zwoegen aan een beter
decoratiesysteem en als er een ding is waar ik achter sta, dan
is het dat er toch een andere manier van onderscheidingen zou
moeten komen. Desalniettemin ben ik toch trots dat ik deze on
derscheiding heb gekregen. Ik ga de Koningin er niet voor bedan
ken, want ik weet veel te goed hoe het werkt. Ik dank de burge
meester van Breda, dat hij mij voorgedragen heeft tot deze on
derscheiding. Nou verwacht U natuurlijk nog iets aardigs van
mij; een echt verhaaltje. Ik zal dus niet spreken over de perio
de 1952-1985, dat ik in deze gemeente gewerkt heb. Ik heb -
even corrigerende enige cijfers die ik gehoord heb - meegemaakt
5 burgemeesters en 1 waarnemend burgemeester; dat was de goede
Jan Meijs, die vanavond niet kon komen. Ik heb 9 colleges
meegemaakt en 25 wethouders. Ik heb 200 tot 250 raadsleden mee
gemaakt. Ik heb 382 keer op die plaats gezeten. Dat heb ik wel
nageteld. Ik heb tussen de 2.000 en 2.500 b. en w.-vergaderin
gen meegemaakt en een veelvoud daarvan aan ambtelijke besprekin
gen. Dus ik zou vanavond een goed doortimmerde uiteenzetting
over het bestuurlijk ambtelijk functioneren van de gemeente Bre
da kunnen houden, maar dat doe ik niet. Dat is dus even van de
baan. Ik kwam in 1952 als een jonge jongen. Ik was 27 jaar en
kwam meteen in een leidende functie. Ik heb eigenlijk nooit hoe
ven te werken. Ik begon meteen leiding te geven en mijn op
dracht was de modernisering van de sociale dienst. Toen ik in
dienst trad werd mij gezegd: Als je niet al te gek doet, wordt
je na zeven jaar directeur van de sociale dienst. De opdracht
was een modernisering van de sociale dienst en ik heb sindsdien
niets anders gedaan dan eerst daar en later op de secretarie,
door mij als gunstig en goed veronderstelde veranderingen door
gevoerd. Ik ben daar 33 jaar mee bezig geweest, zij het, en
daar moet ik de heer Van Asperen gelijk in geven, soms met wat
terugtrekkende bewegingen. Ik heb dat niet alleen in Breda ge
daan, want zoals uit toespraken wel duidelijk is geworden, heb
ik me ook wel in het buitenland van Breda bewogen. Ik kreeg
vanmorgen een brief waarvan ik een stukje aan U zal voorlezen
omdat dat zo typerend is voor wat ik nu beweer. Ik kreeg een
brief van de Commissaris van de Koningin uit de provincie
Utrecht, Van Dijke, die ongeveer gelijk met mij secretaris is
geworden, nl. van Utrecht. Die schrijft mij o.a.: "Ik denk met
bijzonder genoegen terug aan de roaring sixties, waarin wij sa
men erg veel contact hadden en waarin wij in een periode waar
bij management bij de overheid een vrijwel onbekend begrip was,