18 APRIL 1985
464
niets; weer anderen weten niet wat ze ervan moeten denken of ge
loven. Dat hangt samen met de al dan niet aanvaarding van een
einddoel voor ieder menselijk leven. Is ook de laatste bevrij
ding van iets, een middel voor de bevrijding tot iets? Om nu op
mijzelf te komen, onderga ik het ophouden met werken voor den
brode als een bevrijding van iets. Dat is zeker het geval. Ik
voel me bevrijd van een zekere sleur, van bepaalde automatis
men, van een geheel van routines, van een niet meer te overzie-
ne geschreven en gesproken woordenbrij en niet het minst van
een gevoel van "déja vu". Ik zal dat laatste met een voorbeeld
illustreren. Bijna 30 jaar geleden werd ik, dat is daarstraks
al gememoreerd, benoemd tot directeur van het destijds bestaan
de woningnoodbureau alhier. In 1956/1957 polemiseerde ik - via
het college van b. en w. - met de toenmalige directeur van open
bare werken, de voorganger van de heer Elich, over het einde
van de woningnood in onze gemeente. Hij vond in 1956/1957, dat
die onmiddellijk voor de deur stond; ik verschilde met hem daar
over van mening. Belangrijkste criterium in die discussie was
de gemiddelde woningbezetting. Breda had toen, op 100.105 inwo
ners, 21.677 woningen en dus een gemiddelde woningbezetting van
4,62. Ik was, meer dan tien jaar later, uiteraard zeer verheugd
over het feit dat onze gemeente werd "geliberaliseerd", omdat
een evenwicht tussen vraag en aanbod nagenoeg was bereikt. De
Woonruimtewet werd van toen af terecht niet meer toegepast. Met
enige verbazing heb ik daarom de afgelopen jaren gadeslagen,
hoe er werd gewerkt aan de wederinvoering van die wet ter plaat
se. En dat bij een inwonertal van 118.974 per 1-1-1985 en bij
de aanwezigheid van 46.142 woningen op die datum en dus bij een
gemiddelde woningbezetting van niet meer dan 2,58. Tussen 1956
en 1985 groeide Breda met nog geen 19.000 inwoners en met bijna
25.000 woningen. In 1984 werd de woningvoorraad uitgebreid met
netto 1379 eenheden en wel ten behoeve van een bevolkingsaanwas
van slechts 312 personen. Voor mijn gevoel klopte er daarom
iets niet met die herinvoering. Maar veel belangrijker was de
frustrerende gedacht (om met Gré uit de strip van Jaap Vegter
in Vrij Nederland te spreken)/ "Oh nee Niet nog es... dit
héb ik al 'es doorgemaakt...! Mijn zeer persoonlijke "déja vu"
schreeuwde hier en op vele andere plaatsen om bevrijding. Be
vrijding is echter niet alleen een begrip dat op individuele om
standigheden toepasbaar is, het geldt ook voor collectivitei
ten. Je zou kunnen zeggen dat politieke en bestuurlijke arbeid
anno 1985 op alle niveaus (internationaal, nationaal en lokaal)
in de meeste gevallen te maken heeft met vormen van bevrij
ding. Een eeuwenlange ontwikkeling terzake heeft haar voorlopi
ge hoogtepunt in 1948 gevonden in de "Universele verklaring van
de Rechten van de Mens". Daarin wordt de "bevrijding van" in ve
le vormen geproclameerd: bevrijding van indoctrinatie, van on
mondigheid, van armoede en gebrek, van ziekte, van honger, van
krotten, etc. Het gaat in alle gevallen om het wegnemen van be
lemmerende, negatieve dingen. Nu, na zo'n 40 jaar, is zichtbaar
geworden dat die "Verklaring" leed aan een aperte eenzijdig
heid. Zij had betrekking op "bevrijding van", door het poneren
van rechten. Zij had eigenlijk vergezeld moeten gaan van een
complement in de sfeer van de "bevrijding tot". De ontwerpers