23 MEI 1985
577
stranden, ook onder het huidige zogenaamd consoliderende, maar
in wezen volgende collegebeleidstaat vrijwel vast. Een extra
beroep op de eigen financiële reserves betekent dus ook eigen
lijk niets anders dan het zoveel mogelijk veilig stellen en rea
liseren van een minimaal verantwoord pakket basisvoorzienin
gen. De dreiging van een eerder strandend schip in de richting
van de regering vormt een keihard signaal, dat het zo niet lan
ger kan, dat wij hun beleid als gemeente niet langer pikken.
Dat betekent een strijdbaarder houding dan de "pappen en nathou-
den"-mentaliteitdie uit het in het Kadernota gepresenteerde
collegebeleid blijkt. Dat betekent je verantwoordelijkheid als
bestuurder van Breda nemen, en daarvoor zijn wij als raad inge
huurd. Naar aanleiding van het voorgaande dien ik een amende
ment in, waarin een extra ruimte van f 1 miljoen voor nieuw be
leid voorgesteld wordt. Het praten over de kadernota zou moeten
gaan over de hoofdlijnen van beleid. Ik hoop, dat in het voor
gaande de visie van de P.P.R. op de financiële hoofdlijnen van
een wenselijk beleid enigszins duidelijk is geworden. Het voor
gaande betoog betekent overigens tevens, dat wij van breed sa
mengestelde colleges, zoals dit college, weinig politieke ver
wachtingen hebben. Het "pappen en nathouden" is aan dit soort
colleges inherent; een college op smalle basis links of rechts
geörienteerdzou tot politieke keuzen kunnen komen. De huidige
situatie dwingt mijns inziens in ieder geval tot dergelijke keu
zen. Als je diepgaand oneens bent met het gepresenteerde be
leid, zoals wij vanuit de P.P.R. dat zijn, dan wordt het in
dienen van amendementen en moties op, in dit geval, een
Kadernota een hachelijke zaak. Dat zou immers de indruk kunnen
wekken, dat we het, op een paar détails na, verder eens zouden
kunnen zijn met de filosofie, die achter het collegebeleid
zit. Uit het voorgaande betoog zal duidelijk zijn, dat we dat
geenszins zijn. Toch hebben we gemeend op een aantal beleids
terreinen inhoudelijk wijzigingsvoorstellen in te dienen, zon
der wat dit betreft volledig te kunnen en te willen zijn met be
trekking tot de door ons gewenste beleidsrichtingen. Bijzondere
aandacht moet, in tijden van vergaande bezuinigingen, naar mijn
mening uitgaan naar die beleidsterreinen, die niet tot de harde
sectoren gerekend kunnen worden. Immers, waar bijvoorbeeld een
rioleringsstructuurplan via berekeningen en onderhoudsnormen
als "noodzakelijk" kan presenteren, is bijvoorbeeld een sector
als cultuur niet in door cijfers eenduidig onderbouwde normen
te vangen. Wel is het mogelijk de sector cultuur tegen het
licht te houden en te onderzoeken of een evenwichtig aanbod van
mogelijkheden aanwezig is. Als je dat doet, dan moet je consta
teren, dat het begrip cultuur in relatie tot jongeren in het ge
meentelijk denkpatroon nog steeds nauwelijks of niet voorkomt.
Alsof cultuur voorbehouden is aan die leeftijdscategorieën,
waaruit ook deze raad is samengesteld. Er is herhaaldelijk door
verschillende leden van de raad gewezen op het ontbreken van
een structurele voorziening ten behoeve van popmuziek en andere
culturele uitingen van met name jongeren. Hoewel ik hierover
bij de begrotingsbehandeling 1985 al een motie heb ingediend,
vind ik een dergelijke voorziening van dermate groot belang,
dat ik hierover opnieuw een amendement indien, in de hoop dat