17 JANUARI 1985
69
is een duidelijke zaak die een nadere uitwerking
rechtvaardigt. Kort samengevat komt het huidige CDA-VVV-
beleid in deze sector erop neer, dat door een vergaand
bezuinigingsbeleid, met name op de lagere inkomens en op de
overdrachtsuitgaven, de winsten voor de bedrijven opgevoerd
worden. Dit blijkt als volgt uit te werken: de onderste laag
van de inkomens krijgt in financieel opzicht klap na klap te
verwerken, waardoor steeds grotere groepen mensen op of onder
het bestaansminimum raken, terwijl de hogere inkomens stabiel
blijven of zelfs toenemen. Bij de bedrijven groeien de winsten
van de grote (en met name de multinationale) bedrijven fors,
terwijl kleine (en zeker de meer ambachtelijk ingestelde)
bedrijven onveranderd in de problemen blijven. Kortom, er is in
beide sectoren sprake van een toenemende de-niveleringvan
toenemende maatschappelijke tegenstellingen. De toenemende
winsten moeten op basis van het vrije marktmechanisme leiden
tot nieuwe investeringen door de bedrijven die dit meestal in
automatisering vertalen waardoor de werkloosheid verder dreigt
te stijgen. Om dit te voorkomen moet de economische groei nog
weer extra groot zijn om het structurele automatiseringsverlies
op te kunnen vangen. M.a.w. alleen een zeer sterke economische
groei zou enig soelaas kunnen bieden. Deze sterke groei nu is
zowel ongewenst als ook niet realiseerbaar, gezien de sterke
samenhang van de Nederlandse economie met die van de rest van
de wereld. Dat de groei bovendien ongewenst is, is iets dat de
P.P.R. al jaren naar voren brengt: de eindigheid van de
voorraden aan energie en grondstoffen dwingen, zeker in het
licht van de in de nabije toekomst sterk stijgende behoeften
van de derde wereld, tot een afremming van de groei hier. Een
ander aspect van hetzelfde regeringsbeleid is de grote werk
loosheid bij teruglopende sociale voorzieningen, waardoor zeer
grote groepen mensen maatschappelijk gezien in de knel komen.
Dit wordt door de regering in zoverre onderkend, dat men een
langzaamaan gigantische verbanddoos aan lapmiddelen in het
beleid heeft opgenomen. Her en der pleisters plakkend probeert
Den Haag de scherpste kantjes van het eigen beleid enigszins te
omzwachtelen. Sprak wethouder Van Dun onlangs, enigszins tenden
tieus, over de ridicule creativiteit van sommige gemeenten in
het bedenken van maatregelen om op lokaal niveau het inkomens
beleid van de regering in de woonlastensfeer te bestrijden, al
weet men bij voorbaat dat men kans loopt teruggefloten te
worden, met betere argumenten kan ik zeggen, dat het scala
Haagse pleisters langzamerhand een ridicule omvang heeft
aangenomen: van eenmalige uitkeringen, via een reeks werkgele-
genheidsverruimendesociaal-culturele, om- en bijscholende
maatregelen tot werkgelegenheidsinstituten en nauwelijks nog
bij te houden subsidiestromen. Als je alle landelijke, provin
ciale en lokale pleistergelden bij elkaar optelt, dan kan je
niet anders dan tot de conclusie komen, dat dat geld veel beter
besteed zou kunnen worden aan een structurele oplossing in de
vorm van een basisinkomen. Immers, hierdoor kan de kern van de
zaak aangepakt worden, nl. een ver-schuiving van de lastendruk
van de factor arbeid naar de factor kapitaal. Deze gedachte
sluit overigens nauw aan bij het in de B.M.D. gehanteerde zgn.