11 JULI 1985
742
kennis genomen hebbende van de
de opvattingen van de overige
heid
zich ter zake uitkristalliseren-
I .H.M.-partners en de rijksover-
spreekt als haar mening uit dat de beginselopstelling van het
college van burgemeester en wethouders van Breda als boven ge
noemd, tot op heden niet met steekhoudende argumenten is be
twist en derhalve onverkort gehandhaafd dient te blijven;
en gaat over tot de orde van de vergadering.
MOTIE 2
De raad van de gemeente Breda, in vergadering bijeen op 11 juli
1985;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders inzake de
ontwikkelingen rond de mogelijke vestiging van opslag en verwer
king van mest, alsmede opslag van radio-actief afval op het In
dustrieterrein Moerdijk en gehoord de beraadslagingen daarom
trent
kennis genomen hebbend van de financiële problematiek van het
I.H.M.
overwegende
dat het rijk t.a.v. de financiële problematiek van het
I.H.M. m.b.t. de zogeheten Shell-verliezen een verantwoorde
lijkheid onderkent;
- dat de onderzoeken naar goede vestigingsplaatsen voor kerncen
trales, een depot van kernafval en een mestopslag/mestverwer-
kingsbedrijf nog gaande zijn en dat de uitslag nog zeer onze
ker is;
- dat twee leden van de commissie Geertsema (LOFRA) meenden hun
werk doorkruist te zien;
- dat een eerste oordeel over de effecten van het samenbrengen
van een kerncentrale, een depot voor radio-actief afval en
een mestopslag/mestverwerkingsbedrijf tot de opvatting leidt,
dat een en ander een te zware belasting betekent voor het
milieu
spreekt als oordeel uit:
dat de financiële sanering van het I.H.M. een eigenstandige
aangelegenheid is die door de I.H.M-partners en de rijksover
heid gezamenlijk naar de omvang van ieders verantwoordelijkheid
dient te geschieden;
en is voorts van oordeel dat de rijksoverheid oneigenlijke argu
menten gebruikt om een depot voor radio-actief afval en een
mestopslag/mestverwerkingsbedrijf te willen realiseren op Moer
dijk;
en gaat over tot de orde van de vergadering.