11 JULI 1985
769
De heer SCHURING
Ik wil in de eerste plaats de 2 wethouders, de heren Römkens en
Sandberg, danken voor hun vaak inspirerende en zeer zakelijk on
derbouwde betogen. In de tweede plaats moet ik zeggen dat er
een ding is wat ik niet erg heb gewaardeerd. Als er sprake is
van bijvoorbeeld een groot mestoverschot in Brabant, dan is het
zo dat, wanneer een Commissaris der Koningin pogingen doet om
dat op een ordentelijke wijze op te lossen, dat hem niet ont
siert. Met uitlatingen zoals in deze raadszaal gedaan door be
paalde mensen, heb ik toch wel grote moeite. Ook andere uitla
tingen, ik ga ze niet allemaal citeren en ik verwijs ook naar
wat er in de commissie is gezegd, kunnen we niet anders om
schrijven als een bepaalde vorm van stemmingmakerij die niet
prettig overkomt. Over het amendement en de moties het volgen
de. Het stuk onder nummer 10 nemen wij niet serieus. Daar zijn
wij op tegen want het staat haaks op het preadvies. Wij kunnen
ons vinden in motie nummer 1Er staat terecht dat tot op heden
niet met steekhoudende argumenten is betwist. Daarmee kan ik in
stemmen. In motie nummer 2 wordt bij het laatste gedachten-
streepje als oordeel uitgesproken dat een en ander een te zware
milieubelasting betekent. Dat is een voorbarige conclusie die
niet wordt hard gemaakt.
De heer MARTENS
Dat oordeel wat de heer Schuring aanhaalt, hebben wij letter
lijk overgenomen uit de C.D.A.-motie van de statenfractie van
het C.D.A.ondertekent door Wagtmans. Dus het frappeert mij
dat het Bredase C.D.A. wat dat betreft een ander standpunt in
neemt dan de statenfractie van het C.D.A.
De heer SCHURING
Het is volkomen duidelijk. Hier staat een eerste oordeel en het
gaat hier om het college van Breda en zijn beleid. Dat een en
ander een te zware belasting betekent voor het milieu
De heer MARTENS
Er staat letterlijk in de C.D.A.-motie: overwegende
De VOORZITTER
Maar we zitten hier niet in een statenvergadering.
De heer MARTENS
Ik mag toch wel het recht hebben om de CDA-fractie hierop te
attenderen
De heer SCHURING
Ik tracht voor de zoveelste keer uiteen te zetten wat het ver
schil is tussen datgene wat landelijk, provinciaal en wat ter
plaatse gebeurt maar het lukt mij niet. Ik ben kennelijk qua pe
dagogische gave de laatste tijd achteruit geboerd. Motie 3
staat volgens de overgrote meerderheid van onze fractie haaks
op het preadvies. Een tweetal leden zijn echter een andere me
ning toegedaan. Motie 4 spreekt een voorbarige conclusie uit;
wij zullen derhalve tegenstemmen. Motie nummer 5 is strijdig