19 SEPTEMBER 1985
903
worden voorgesteld, zitten in het grensgebied daarvan. Wij zul
len ons over dit voorstel positief uitspreken, gegeven de toe
zeggingen die er in de commissie zijn gedaan en in het voorstel
zijn verwerkt, nl. de grote mate van terughoudendheid die de
politie zal betrachten. Laten we hopen dat deze bepalingen in
de politieverordening met verstand worden uitgevoerd.
De heer SCHARFF
Ik spreek nu even namens de drie fracties P.P.R., P.S.P. en
P/C. Ten eerste onderkennen we de problematiek waar het om
draait, nl. het voetbalvandalisme en meer in het algemeen het
vandalisme. Daar bestaat geen misverstand over. Ook wij vinden
dat er een plan van aanpak zou moeten worden ontwikkeld om daar
paal en perk aan te stellen. Toch menen wij dat het voorstel,
zoals U dat thans voorlegt, niet acceptabel is. Ik heb in juni
daarover nog eens een brief aan U geschreven en ik heb daar on
langs een uitvoerig antwoord op terug gehad, waarvoor mijn
dank. Ik vind dat U in Uw antwoord eigenlijk voorbij gaat aan
de kern van de vraag. Dit is ook door de heer Hendricks naar
voren gebracht. Aan de ene kant hebben wij als gemeenteraad de
mogelijkheid om, zoals de hoge raad dat een keer geformuleerd
heeft, in een menigte van lokale behoefte naar bevind van om
standigheden te kunnen voorzien. Je zou in dit geval kunnen zeg
gen dat dat het geval is. Anderzijds verbindt de hoge raad daar
de voorwaarden aan, dat deze regels niet in strijd zouden mogen
zijn of een ontoelaatbare aanvulling zouden moeten vormen op in
dit geval de artikelen 424 en 426bis van het wetboek van straf
recht. We praten dan over zaken van de openbare orde. Naar onze
mening is het zo dat je wel degelijk een ontoelaatbare aanvul
ling pleegt. Je verlegt de grens van het plegen van een onge
wenste handeling, zoals het in die artikelen geformuleerd
staat. Die artikelen gaan over het plegen van ongewenste hande
lingen en daar iets tegen te doen, terwijl wij nu overgaan tot
het vermoeden tot het plegen van ongewenste handelingen. Dat is
een drastische uitbreiding van de strekking van de beide artike
len in het wetboek van strafrecht. Op grond daarvan denk ik dat
dit geen toelaatbare zaak is. Zowel in Uw preadvies als in Uw
brief, heeft U aangehaald dat in Amsterdam een soortgelijke re
geling van kracht is en dat daar ook aanhoudingen en veroorde
lingen op gevolgd zijn. Ik heb dat nog eens nagevraagd en nou
blijkt in ieder geval één ding. De overwegingen die de kanton
rechter in die zaken gebruikt heeft, staan niet op papier, om
dat het gewoon hamerstukken geweest zijn. Naar mijn idee bete
kent het dat de toetsing door de kantonrechter, in hoeverre dat
een ontoelaatbare uitbreiding is, waarschijnlijk, maar dat is
niet uit te zoeken, niet heeft plaatsgevonden. De kantonrechter
heeft die bepaling gewoon uitgevoerd. Ik vind het daarom ook
geen overtuigend gegeven als U dat aanhaalt. Ik denk dat vol
doende duidelijk is waar voor mij de kern van de zaak ligt. Ik
denk dat we ons op een hellend vlak begeven. Ik zou toch nog
eens Uw motivering op mijn vragen willen horen.