19 SEPTEMBER 1985 De heer HENDRICKS Ik heb de indruk dat er sprake is van een zekere liefde voor el kaar De VOORZITTER Ik ben blij dat er toch een grote consensus bestaat, zoals ook bleek uit de behandelingen in een tweetal commissievergaderin gen over deze zaak. Het gaat zowel over het voetbalvandalisme in het bijzonder als over het vandalisme in het algemeen. Het is alom gesteld, het is niet bestreden in de commissies en de raad dat we daarin zouden moeten berusten. Dat betekent dat wij naar wegen zoeken om die gedragingen, die telkens weer opnieuw optreden en die je toch niet kunt vangen in delictsomschrijving van de betreffende artikelen in het wetboek van strafrecht in aanvullende bepalingen op te nemen. Deze bepalingen rechtvaardi gen een politie-optreden met een zekere preventieve werking. De heer Scharff zegt terecht dat je dan niet praat over het plegen van het feit, maar over het vermoedelijk plegen van het feit. Wat dat betreft hebben wij dus rondgekeken. Dan komen we met het Amsterdamse model, dat ook hier vrijwel integraal is overge nomen. We hebben het gekozen omdat wij vonden dat het een goed sluitend artikel was. Wij hadden ook de bevestiging dat er al processen verbaal waren opgemaakt, die tot veroordeling hadden geleid. Nu kom ik even in conflict met de heer Scharff. Hij zegt: er vindt wel een veroordeling plaats, maar er staat geen toetsing in het vonnis, want ik vind daar niets van terug. Ik stel het tegenover gestelde. Natuurlijk toetst iedere rechter als hij veroordeelt, ook al motiveert hij dat niet uitvoerig. Kantonrechters doen dat vaak helemaal niet uitvoerig, rechters wel. Op grond van het feit dat er een veroordeling gevolgd is, heeft er een toetsing plaatsgevonden. Daar is ook beroep voor mogelijk en dan krijg je uiteindelijk, als je wilt, een uit spraak tot in hoogste instantie. Ik houd staande dat wanneer er veroordelingen plaatsgevonden hebben waar geen beroep tegen is aangetekend, wij er tot op vandaag vanuit kunnen gaan dat deze bepaling geen ontoelaatbare aanvulling of uitbreiding van de artikelen 424, 426 van het wetboek van strafrecht is. Het kan natuurlijk zijn dat als men elders dit artikel hanteert, of wellicht in Breda wat ik niet hoop, er nieuwe jurisprudentie zal ontstaan. Mocht dat onverhoopt leiden tot de opvatting zoals die door de heer Scharff verwoord is, zullen we iets anders moeten bedenken. Ik ben blij dat ook hij erkent dat we iets moeten doen. De consensus die er is, valt enigermate uit elkaar in de commissie en in de raad, waar sommigen vrezen dat het mogelijk teveel ruimte zal geven aan de politie om op te treden in bepaalde situaties. Naar het oordeel van de betrokken leden van de raad en fracties kan een zodanig optreden soms niet gerechtvaardigd zijn. Ik heb in de commissie daarover gezegd dat er toch wel wat mechanismen zijn. Op de eerste plaats gaan we ervan uit dat de politie in haar optreden een 906

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1985 | | pagina 906