10 OKTOBER 1985 937 middelen van de burger. Wij dienen daar als een goed rentemees- ter mee om te gaan, maar ook op de markt in te springen. Daar mee geef ik meteen antwoord in de richting van de heer Crul. De heer De Hoogh stelde een bijzondere vraag met betrekking tot de rendabele sectoren en de technische uitwerking. Hij weet dat wij geld aantrekken om allerlei financieringsbehoeften te dek ken. Deze worden daarmee gedekt, maar vinden zowel plaats in de rendabele als in de onrendabele sfeer. De effecten daarvan moe ten, afhankelijk van de mate waarin ook in de rendabele sector deze middelen zijn ingezet, naar de toekomst toe verder uitge werkt worden. Die verfijnde technische uitwerking kan effecten hebben ten aanzien van het functioneren van rendabele dien sten. Per saldo betekent dat het voordeel, voorlopig geraamd op f 864.000,--, op basis van 8%, die uiteraard wel ten goede komt van de totale gemeenschap. Het zou dus kunnen zijn dat het ef fect van rendabele sectoren in de kapitaallasten minder zwaar doorweegt. Die verfijning zal nog uitgewerkt worden en zal bij de verdere invulling, van de Kadernota zeker meegenomen wor den. Die toezegging kan ik aan de heer De Hoogh doen. De heer Crul vraagt: wat zijn nu de maatschappelijke gevolgen? We heb ben daarover met elkaar gebrainstormd in de commissievergade ring. Wat is er aan de hand? De heer Bokkelkamp zei het voor treffelijk. Het is een algemeen gegeven op dit ogenblik dat, wanneer je zit met leningen van hoge rente, in de maatschappij iedereen inspringt op de lage rentemarkt om daarmee op termijn de druk te verlagen. De heer Crul zegt: iemand betaalt dat. Dat klopt. Ik heb toen het eenvoudige voorbeeld genomen, dat naar mate geld schaarser wordt de rente omhoog gaat. Dat is een nor maal marktmechanisme. Naarmate een goed schaarser is, wordt het duurder. Het omgekeerde doet zich ook voor. Naarmate er minder vraag is, gaan de kosten omlaag. Kortom, wij krijgen ook minder als wij sparen en wie sparen er? Dat zijn de heer Crul en ik en U allen, maar ook de grote bedrijven. Kortom, wij krijgen even eens minder rente voor het gespaarde geld. De heer Crul zegt dat het voordeel in de tweede helft van die periode komt. Juist door het contant maken en het egaliseren betekent het dat wij de winst, die in de tweede periode wat hoger is als in de eer ste periode, kunnen egaliseren en op deze manier een optimaal gelijkmatig rendement uit het verhaal kunnen gebruiken. Hij vraagt of de inzet wel plaats vindt in de richting van knelpun ten. Dat is een zaak die de raad uitmaakt. Ik neem echter aan, gezien de financiële positie van Breda, dat er wel enkele knel punten op te noemen zijn waar ik, zonder daarover lang na te denken, de inzet op een verantwoorde manier zou kunnen aanwij zen. De heer Scharff heeft wat moeite met het feit, dat ik hem een compliment maak in De Stem. Dat zal ik in het vervolg dan ook nalaten. Dat hij zich tot de afdeling financiën richt, is zijn goed recht. Wat hij daar voor een antwoord heeft gekregen, neem ik zonder meer aan dat de heer Scharff dat correct geci teerd heeft. Waar ik het over heb is, dat de heer Scharff, met alle respect, niet het idee moet hebben dat hij door z'n vragen stellen plotseling bij het college een aha-positie heeft opge roepen. Wij hebben bij de begrotingsbehandeling dat besluit ge nomen. Dat was een aanmerkelijke tijd voor dat de heer Scharff zijn vragen stelde. Ik heb deze dan ook als een ondersteuning

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1985 | | pagina 937