10 OKTOBER 1985
951
vanuit een oppositionele kant. Dat neemt niet weg dat wij in de
ze zaak, die van zo uitermate groot belang is voor een stad,
best bereid zijn, en daar hebben wij steeds blijk van gegeven,
om daarover naar een unaniem standpunt te streven. Daarover heb
ben wij geen misverstand laten bestaan. Het is een zeer moei
lijk probleem op alle terrein. Als een collegelid daar afstand
van neemt, is dat zeer bijzonder. Zeker naar degenen toe, die
in een college deelnemen, probeer je toch om overeenstemming te
bereiken. Er zal dan natuurlijk van alle kanten water in de
wijn gedaan moeten worden. Wij denken dat het fout is als het
niet geprobeerd wordt in deze zaak. In de richting van de heer
De Zwart en in wat mindere mate in de richting van de heer Lit-
tooij het volgende. Het is de vraag of je, en dan kom ik op on
ze moties die ook namens de P.S.P. en de P.P.R. ingediend zul
len worden, gezien het overblijvende risico van 75 miljoen gul
den, niet beter je zou kunnen inzetten voor die 33 miljoen gul
den. Ik ben daar niet aan toe. Het is zeer de vraag, gezien het
verleden, of je vanuit die schuld van 75 miljoen gulden je uit
eindelijk niet op een slechter bedrag uitkomt als die 23 mil
joen gulden, hoewel ik daar nu niet voor ben. Wij dienen mede
naar aanleiding van de aankondiging in de commissievergadering
twee moties in. De ene motie gaat over de gevolgde procedure en
de gevolgen die naar onze mening niet geaccepteerd kunnen wor
den. Daarvan zeggen wij, dat wij de inschakeling van de raad
door het college onjuist en onvoldoende vinden, dat de door der
den gevolgde procedure af te wijzen is en dat wij van het resul
taat van de onderhandelingen afstand nemen. In de tweede motie
gaan we wat verder in op een alternatief. Dat alternatief is
toch al geruime tijd, soms in een wat gewijzigde vorm, aan U
voorgelegd. In essentie komt het op het volgende neer. In zeke
re zin zou het aan kunnen sluiten op het standpunt van de
P.v.d.A. t.a.v. inschakeling van de Tweede Kamer. Wij vinden
dat we, gezien de positie van de gemeente Breda, in een bijzon
dere situatie zijn gekomen doordat we meer dan ons deel moeten
bijdragen, een sterke positie kunnen innemen naar onderhandelin
gen naar het I.H.M. Wij zien dan daarbij dat, als je tot een ak
koord zou komen, je sterk naar de regering terug zou kunnen ke
ren en wel aan de onderhandelingstafel. Het komt er bij ons op
neer dat wij pleiten, en in wezen moet je niet anders doen,
voor een eindoplossing, met daarbij suggesties ten aanzien van
het aflossen van de schuld. Het is dan misschien mogelijk dat
het rijk die 75 miljoen gulden voor zou schieten, die je op een
bepaalde manier zou kunnen aflossen. Door grondverkoop of door
een aflossing die gespreid is over meerdere jaren. Wij pleiten
in ieder geval voor een eindoplossing.
De door de heer Crul c.s. ingediende moties luiden als volgt:
MOTIE 2
De gemeenteraad van Breda, in vergadering bijeen op donderdag
10 oktober 1985,