13 MAART 1986
157
moeite met die motie en beschouwen deze als een ondersteuning.
In de richting van de fracties P/C en P.P.R. wil ik opmerken,
dat de gevraagde rekeningcommissie in de motie wellicht geheel
past in de lijn van de opmerking gemaakt in de beschouwing van
de heer De Bruijn van D'66. Juist de nieuwe Comptabiliteitswet
biedt de mogelijkheid van vergroting van het inzicht in de fi
nanciële positie van Breda. Met ingang van de jaarrekening 1985
zal een balans worden gepresenteerd op basis van die nieuwe wet
met daarnaast voor de rendabele bedrijfsonderdelen de verlies-
en winstrekening en een jaarrekening met een daarmee vergelijk
baar karakter. Het is juist de bedoeling, dat via deze metho
diek nagegaan wordt op welke wijze betere mogelijkheden voor
controle door de raad kunnen worden gerealiseerd. Persoonlijk
denk ik in dit verband aan de ouderwetse commissie financiën
inclusief de taakstelling van rekeningcontrole. Bij deze ver
dere invulling sluit ik op voorhand het Leidse model niet uit.
Persoonlijk echter prefereer ik het te ontwikkelen model
Breda. Het zal duidelijk zijn dat tegen deze achtergrond het
college deze motie om het eens vriendelijk te zeggen overbodig
vindt. In de motie wordt gesteld, dat een visie moet worden ont
wikkeld uitgaande van de werkelijke financiële situatie. Het
college heeft geen behoefte aan deze motie. Over motie nr. 9
van P/C en P.P.R. inzake de tegemoetkoming aan de minima het
volgende. Het is de indieners van deze motie bekend, dat de mo
gelijkheden van de gemeente op dit terrein beperkt zijn. Op
grond van de toepassing van de Bijstandswet worden via het col
lege voor verlening van bijstand de wettelijke mogelijkheden op
timaal benut om invulling aan het door hen bedoelde idee te ge
ven. Met name in Breda is op grond van de 1 maart-circulaire
een maximale invulling gegeven aan de gemeentelijke mogelijkhe
den voor ondersteuning op basis van individuele situaties. Het
zal de fracties P/C en P.P.R. dan niet verbazen, dat het colle
ge deze motie als oneigenlijke verkiezingspropaganda van de
hand wijst. In de richting van de P.v.d.A. het volgende. Inzake
de effecten op de tarieven heb ik in de commissie al melding ge
maakt, dat er op dit ogenblik contact plaatsvindt met het
C.B.S. en het sociaal-cultureel planbureau om op basis van de
inventarisatie en in overleg met hen na te gaan op welke wijze
een verder onderzoek naar de effecten op korte termijn tot de
mogelijkheden behoort.
De VOORZITTER
Alvorens op één onderwerp in te gaan dat aan de orde gesteld
is, wil ik ter aanvulling op hetgeen wat de heer Römkens gezegd
heeft met betrekking tot een enquête van LISA en de betrokken
heid of de niet-betrokkenheid van de sociografische dienst daar
bij, het volgende mededelen. Door de afdeling burgerzaken is
mij medegedeeld, dat er geen representatieve selectie uit het
bevolkingsregister heeft plaatsgevonden. Er is geen medewerking
verleend en daar is ook niet om gevraagd. De wetenschappelijke
betekenis is uit dien hoofde bijzonder klein.