24 APRIL 1986
290
De VOORZITTER
Ik kan vrij kort zijn, omdat er in het algemeen instemming be
tuigd wordt met de tweede poging om tot een nieuwe verordening
te komen. De eerste verordening is in 1982 verschenen en in
1985 bijgesteld. We hebben in het voorstel tot een nieuwe veror
dening de voor- en nadelen, die kleven aan de huidige regeling,
uitvoerig geschetst. De meeste sprekers hebben gezegd: we zijn
blij dat we nu een ietwat gedereguleerde, meer werkbare, meer
flexibele verordening, gekregen hebben. Ik ben daar dankbaar
voor. Degene die denkt dat er een mogelijkheid is dat dit enige
ruimte zou geven aan de flexibiliteit van degenen die tot in
spraak verplicht zijn, en dat wat meer naar zichzelf toe zouden
kunnen uitleggen, vergist zich. Het is, ook op grond van de wet
van openbaarheid van bestuur, een plicht om de burgers tijdig
te informeren. Zo is het in de wet ook geformuleerd, namelijk
dat ze op een zodanig moment geïnformeerd worden dat zij in een
besluitvormingsproces nog invloed kunnen uitoefenen. U ziet dan
ook in de vier tijdspunten, die in het werkplan aangeduid zijn,
de mogelijkheden waarin de inspraak geëffectueerd kan worden.
Het zal duidelijk zijn dat bij het vierde punt, in de
uitvoeringsfase, de inspraak natuurlijk van minder betekenis is
dan in de eerste fase. Die flexibiliteit is er dus natuurlijk
niet. We zullen ons strikt houden aan de doelstellingen, die
wij met informatie bedoelen. In dat verband is er ook een
aanleiding om tot een nieuwe verordening te komen, vooral omdat
die gelegen is in het ontbreken van de flexibiliteit. Ten aan
zien van jaarprogramma's e.d. was er een plicht opgelegd, die
in de praktijk niet haalbaar was. Verder zijn er wat problemen
geweest, ook op het moment dat de decentrale aanpak enkele ja
ren geleden gekozen werd bij de verordening. De beoogde uitbrei
ding van capaciteit, ook in menskracht, is daarbij om bezuini
gingsredenen niet gegeven. Verder mag in alle openheid gezegd
worden, dat er een verschil van inzicht is tussen degenen die
vanuit het centrale punt dit proces begeleiden en degenen die
vanuit de functies belast zijn met de inspraak. Denkt U bv. aan
de Wet ruimtelijke ordening. Het is verstandig dat wij tegemoet
moeten komen aan de wensen, die bij de diensten leven, om ook
dit onderdeel van inspraak tot hun eigen takenpakket te mogen
rekenen. De heer Hendricks spreekt van een departementalisme,
dat rondwaart door deze verordening. Ik zou hem in herinnering
willen roepen, dat wij op een moment zelf in onze organisatie
structuur gekozen hebben voor verzelfstandiging van onze dien
sten. In de budgetmethodiek zouden diensten zelfstandig over de
middelen moeten kunnen beschikken. Wij zijn langzaam op weg
naar een soort departementale structuur waarbij natuurlijk on
middellijk een vraagstuk oprijst inzake de samenhang in het be
leid. Het is derhalve één van de voornaamste taken van het col
lege om de coördinatie van het beleid tot stand te brengen. We
kunnen niet ontkennen, dat er in deze gemeente toch sprake is
van een zeker departementalisme bij de hoofddiensten Wonen, Wer
ken, Welzijn en Milieu. Dat is ook helemaal niet bezwaarlijk.
We merken daar eveneens de voordelen van. Het overdragen van