26 JUNI 1986
361
zijn en noodzakelijk is. Daarbij zal iedere betrokkene zich be- d;
wust moeten worden en zijn van haar of zijn taak en de verant- n:
woordelijkheid voor het totale volkshuisvestingsbeleid in de ge- wi
meente Breda. Dat betekent ook, dat iedere betrokkene tegen die r<
achtergrond vanuit eigen beleids- en financiële mogelijkheden z«
moet kunnen beslissen. Dat geldt eveneens voor de gemeente en g<
voor de corporaties. In de samenwerkingsovereenkomst is een aan- a
tal bepalingen opgenomen omtrent de samenwerking ten behoeve p
van stadsvernieuwingsprojecten. Dit zijn mogelijkheden voor de 1
corporaties om daar nauwer bij betrokken te worden, vooral voor k
de corporaties, die dit momenteel niet zijn. Er dient rekening a
te worden gehouden met de financiële positie van het gemeen- v
telijk woningbedrijf en de Bredase corporaties en de mogelijk- g
heden om tot extra financiële inspanning te komen, zonder af- b
breuk te doen aan de belangen van de huidige woningen en de hui- b
dige bewoners, welke niet groot zijn. Welke verwachtingen heeft n
U daarbij? Wat zijn de verwachtingen van de woningbeheerders en d
wat zijn de consequenties daarvan? Deze raamovereenkomst moet o
nog worden teruggekoppeld naar de corporaties. Het P.K.O. heeft
bij brief van 20 mei 1986 in principe ingestemd met de concept- c
raamovereenkomst. Is inmiddels duidelijk op welke onderge- 1
schikte punten nog wijzigingen en/of aanvullingen noodzakelijk p
zijn? Wat zijn daarvan de consequenties en op welk termijn kan w
een en ander, waaronder de besluitvorming, gerealiseerd zijn? e
Op welke termijn kan de besluitvorming bij de corporaties ge- s
realiseerd zijn? Ik vraag dit te meer, omdat het P.K.O. in de- c
zelfde brief heeft gevraagd of de gemeente c.q. het college be- t
reid is, tot het moment van ondertekening, te handelen in de t
sfeer van de overeenkomst. Is het college daartoe bereid en d
wordt het beleid op dit moment zo voortgezet? Alleen op basis t
van een door iedere betrokkene in brede geledingen gedragen w
overeenkomst, komt Breda tot een gezamenlijk volkshuisvestings- i
beleid waarbij het een ieder, dus ook de corporaties, mogelijk d
gemaakt wordt zijn verantwoordelijkheden te beleven en waar te v
maken. g
P
Wethouder WELSCHEN d
Ik wil ten aanzien van dit onderwerp graag herhalen wat ik in o
de commissie al gezegd heb. Het betreft de onderwerpen, zoals t
die rechtstreeks betrekking hebben op de samenwerkingsovereen- g
komst, want er lopen eigenlijk twee zaken door elkaar, als ik m
de vragen van de raad hoor. Er zijn twee dingen, die onafhanke- o
lijk van elkaar verlopen. De ene kwestie is dat er een overleg r
tussen de gemeente als publiekrechtelijk orgaan en de uitvoeren- D
de clubs wordt geïntensiveerd via deze samenwerkingsovereen- 1
komst, waardoor we meer op basis van gelijkwaardigheid en ster- v
ker gericht op een beleid met elkaar verder gaan. Dat is één d
punt. Als het gemeentelijk woningbedrijf niet wordt verzelfstan- e
digd, blijft deze samenwerkingsovereenkomst toch zijn waarde v
houden. De andere kwestie is het verhaal van de verzelfstandi- v
ging en de consequenties daarvan voor de corporaties. Daar zijn d
enkele vragen over gesteld. Ik wil daar best iets over zeggen, z
maar voor dit overleg zijn ze niet van belang. De vragen, die d
gesteld zijn, gaan erover of inzake één van de belangrijkere 1
frictiepuntennl. de participatie en nieuwbouw op termijn,