25 SEPTEMBER 1986
569
zelden een fundamentele discussie plaats over een St.A.R.-ad
vies; er was altijd een advies bij. Wat toch ook enigszins
meegespeeld heeft en dat is nu eenmaal in de wet zo geregeld,
is het systeem van een gemeentebestuur. In het programakkoord,
wat nog niet zolang draait voor deze gemeente, wordt grote waar
de toegekend aan de inbreng door de Bredase burgers in het be
leid. Dat betekent voor onze fractie in ieder geval meer dan
een projectmatige inspraak in de ruimtelijke ordening. We zijn
dan ook van mening dat het nut en de waarde in dit geval, die
de St.A.R. heeft in het ruimtelijke ordeningsgebeurenwordt
onderkend. In de commissie hebben we moeten constateren dat het
onmogelijk was om een meerderheid voor overleg over een her
structurering en doorgaan van de St.A.R. Ik ben blij met de
behandeling van het C.d.A. op dit punt. Die vond ik gelukkig
inhoudelijker dan, zoals de heer Bokkelkamp dat noemde, de graf
rede uit de commissie. Die stelde ons wat teleur. We zijn in
ieder geval blij met deze toelichting; het valt mij alleen op
dat het jammer gevonden wordt, dat de St.A.R. weg moet. Dit is
een vrije interpretatie, want zo is het niet direct gezegd. Een
raadsmeerderheid bepaalt of de St.A.R. wel of niet weg moet.
Dat is jammer, maar het kan nog in vreugde omslaan als ze niet
weg moeten. Dat horen we dan wel. We kunnen constateren dat de
meerderheid van de raad, althans volgens de beraadslagingen in
de commissievoor opheffing van de St.A.R. zal zijn. Dat doet
op zijn zachtst gezegd pijn, vooral gezien het democratisch ge
halte. Wij zullen dan ook een motie indienen. Als het goed is,
heeft U gisteren onze motie ontvangen. In overleg met het
C.D.A. en de V.V.D. heeft deze motie een wijziging ondergaan.
Hij is dus niet meer dezelfde, die U gisteren voorgeschoteld
heeft gekregen. Voor de rest is een stemverklaring, of wij voor
het voorstel tot opheffing van de St.A.R. zijn, niet nodig.
MOTIE
De raad van de gemeente Breda, in vergadering bijeen op
donderdag 25 september 1986,
gelezen het voorstel van b. en w. tot opheffing van de St.A.R.,
overwegende, dat
het betrekken van de Bredase burgers bij het beleid een
belangrijk uitgangspunt is voor het beleid voor de jaren 1986 -
1990;
van mening zijnde, dat
1. de St.A.R. een platform betekende voor Bredase burgers ter
zake het ruimtelijk ordeningsbeleid;
2. door de opheffing van de St.A.R. er geen mogelijkheden voor
de Bredase burgers overblijven om betrokken te worden bij
het ruimtelijk ordeningsbeleid, anders dan terzake
projectmatige aanpak;