25 SEPTEMBER 1986
570
Spreekt als zijn mening uit dat het van groot belang is, dat de
Bredase burgers op stedelijk niveau betrokken worden bij het
ruimtelijke ordeningsbeleid van hun stad, alsmede bij het hier
1104 mee samenhangende volkshuisvestings- en stadsvernieuwings
beleid
en verzoekt het college bij de presentatie van de kadernota in
1987 aan te geven op welke wijze zij aan de hier bedoelde be
trokkenheid in de toekomst gestalte denkt te geven,
en gaat over tot de orde van de vergadering.
Mevrouw PLES
Ons verhaal is ook gedeeltelijk een historisch verhaal. In 1972
is de St.A.R. opgericht als intermediair in de pas op gang geko
men democratiseringsprocessen in de ruimtelijke ordening proce
dures. In dat kader had de St.A.R. een duidelijke functie, waar
bij twee uitgangspunten centraal stonden: inspraakinstantie
voor bevolkingsgroepen en adviesorgaan met betrekking tot de
ruimtelijke ordening in de stad Breda. Ondanks alle inspanning
en van de St.A.R. is het eerste uitgangspunt nooit goed tot
zijn recht gekomen, omdat terugkoppeling naar de achterban nau
welijks plaats vondwaardoor de platformfunctie geen reële bete
kenis kreeg. Door het ontbreken van deze terugmelding is de re
latie naar de burgers nooit optimaal geweest en heeft de in
spraak als zodanig niet gewerkt. Het betrekken van burgers is
nu langs diverse wegen bereikbaar gemaakt. Wij zijn van mening
dat de participatie van de burgers een recht is. Dit recht
wordt gegarandeerd in de gewijzigde wet op de ruimtelijke orde
ning, met name door artikel 6.a. waarin uitdrukkelijk wordt ge
sproken over het betrekken van burgers bij voorbereiding en/of
herziening van plannen. Tevens wordt in de wet dwingend opge
legd, dat door de raad een inspraakverordening wordt vastge
steld. Dit wettelijk voorschrift is door deze raad geëffectu
eerd. Het ambtelijk apparaat heeft zich in de afgelopen tijd op
deze inspraak ingesteld door middel van scholing en vorming.
Samenvattend kunnen we stellen, dat inspraak aan burgers gega
randeerd is door de bovengenoemde wet, door de inspraakverorde
ning van de gemeente Breda en door de bereidheid en inzet van
het ambtelijk apparaat om die inspraak gestalte te geven. Ten
slotte kunnen de burgers zich ten aanzien van ruimtelijke or
deningszaken nog rechtstreeks wenden tot de raad bij monde van
de commissie ruimtelijke ordening tijdens hoorzittingen. Door
deze wettelijke voorschriften en voorzieningen op gemeentelijk
en ambtelijk niveau zien wij geen functie voor de St.A.R. als
inspraakorgaan. Over de tweede functie van de St.A.R., nl. ad
viesorgaan met betrekking tot de ruimtelijke ordening van Breda
willen wij het volgende zeggen. Besprekingen van de plannen en
adviezen van de St.A.R. vragen veel tijd van het ambtelijk appa
raat. Die is feitelijk niet meer beschikbaar door de enorme
werkdruk. De financiële kanten van de besprekingen kunnen we