3 DECEMBER 1986
833
ik in de eerstvolgende commissie, of dat wel al of niet vertrou
welijk moet hangt af vande personele situaties, U daarover graag
wat meer gedetailleerd wil informeren.
Mevrouw RATTINK
Vanavond moeten we wel beslissen.
Wethouder HOFSTE
Dat is terecht.
De heer GARRITSEN
En morgen krijgen we de toelichting.
Wethouder HOFSTE
Dat was mijn reactie namens het college in tweede instantie ten
aanzien van cultuur. Inzake het onderwijs hebben mevrouw Rattink
en de heren Taks en Garritsen gesproken over het voortgezet-on
derwij s en de verantwoordelijkheid die de gemeente in deze
heeft. Het is in hoge mate een coördinerende en adviserende ver
antwoordelijkheid in algemene zin en als schoolbestuur een meer
bijzondere verantwoordelijkheid. We hebben natuurlijk een aantal
goede wettelijke mogelijkheden maar we hebben ook beperkingen.
Als de heer Garritsen suggereert alsof er niet veel pogingen
zouden zijn ondernomen om in de Haagse Beemden voortgezet-on-
derwi j s te krijgen, dan heeft hij dat mis. We hebben twee scho
len voor voortgezet-onderwijs van bijzondere signatuur aan de
zijlijn van de Haagse Beemden. We onderzoeken op welke wijze in
de Haagse Beemden zelf tot het onderwijs gekomen kan worden. Ik
heb U in eerste termijn gezegd dat het in relatie gebracht zou
moeten worden en dat we dat ook doen met de V.B.A.O. exercitie
die zal plaatsvinden. Dat betekent dat er in het onderwijs in
houdelijk nogal wat wijzigingen zich kunnen voordoen in de
structuur. Om die reden hebben we gezegd: graag een school in de
Haagse Beemden en bekijk in hoeverre openbaar onderwijs daarin
kan worden opgenomen. Er zijn meerdere mogelijkheden denkbaar.
Om die reden had het college problemen met de eerste motie, om
dat die te zeer was geënt op een oplossing. Nu door middel van
de nieuwe motie alles onderzocht kan worden en meerdere moge
lijkheden daaruit voortvloeien, is dat helemaal in lijn met het
standpunt en de zienswijze van het college. Om die reden heeft
het college geen enkel probleem met deze motie. Mevrouw Rattink
heeft nog gesproken over de gemeenschappelijke medezeggenschaps
raad. Zij zegt: gesuggereerd zou zijn dat het onderwijs daar
geen behoefte aan heeft. Ik heb gesprekken gevoerd met verschil
lende medezeggenschapsraden. De opvatting daarover is nogal ver
deeld en er is zeker geen sprake van een unanieme wens om te ko
men tot een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad. Bijna alle
medezeggenschapsraden waarmee ik gesproken heb, stellen nog
vraagtekens bij: wat moet de M.R. als verantwoordelijkheid hou
den en wat moet naar de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad?
Wij onderzoeken die zaak verder en zodra het antwoord daarop dui
delijk is, zullen we dat in de richting van de raad sturen. De