26 MAART 1987
259
Ik praat over het moment waarop het college, op basis van de
adviezen die ze toen had, heeft besloten tot plaatsing. Vanaf
dat moment is de schadeclaim gebaseerd. Het is niet zo, dat er
door lang dralen sprake zou zijn dat daardoor de schadeclaim is
beïnvloed. We hebben op basis van de ons toen bekende gegevens
besloten tot de plaatsing en we hebben daar in de commissiever
gadering van 30 september j.l. over gesproken. Toen was overigens
de schadeclaim nog niet eens binnen; We hadden ook nog niet ge
sproken over het afvoeren, omdat het verzoek tot schrapping nog
niet binnen was. Ten aanzien van de procedure is het goed om te
zeggen, dat er in de commissie veel vragen zijn gesteld over
deze. procedure, de volgorde waarop de voorstellen zijn geagen
deerd en de volgorde van de besluiten. We praten over beroeps
procedures en het is de raad, die als hoger bestuursorgaan in
beroep een besluit moet nemen over de voorliggende geschillen.
De raad doet een uitspraak over het geschil tussen het college
van burgemeester en wethouders en appellanten. Heeft het college
destijds, op basis van de gegevens, inzichten en omstandigheden,
correcte besluiten genomen? Er is wellicht nog een andere ver
antwoordelijkheid voor de raad, namelijk die als bestuursorgaan
met een bestuurstaak. In die verantwoordelijkheid beoordeelt de
raad in laatste instantie of het plaatsingsbesluit op de monu
mentenlijst nu genomen zou moeten worden of de raad dit met de
allernieuwste feiten en inzichten nog zou doen. Een van die
laatste feiten en inzichten is de beslissing op het beroep tegen
het schrappingsbesluitDaarom is in finale zin het oordeel van
de raad vanuit zijn bestuurstaak over de plaatsing als zodanig
van belang. Zoals U in het voorstel ziet, wordt voorgesteld om
het plaatsingsbesluit te vernietigen. Derhalve zijn de voorstel
len gedaan, het schrappingsbesluit als eerste omdat het één van
de voorliggende gegevens is waarover de raad beslist en dat is
voorstel 526. Vervolgens komt het oordeel over de plaatsing,
eerst het besluit over het beroep dat is ingesteld tegen de
plaatsing, onderdeel I, en tenslotte het oordeel van de raad
vanuit zijn bestuurstaak en dat is onderdeel II van voorstel
527. Het is inderdaad een ingewikkelde materie. Het is alle-
zins de moeite waard om te kijken of we de monumentenverordening
daarop moeten aanpassen. De heer Koekkoek heeft een vraag ge
steld over artikel 6 van de monumentenverordening, die het on
nodig zou maken om te beslissen over punt II van voorstel 527.
Artikel 6 van de monumentenverordening regelt, dat er binnen 3
maanden een beslissing moet worden genomen. Dat is de inhoud van
die passage en dat kan nog een keer verlengd worden met drie
maanden
De heer GARRITSEN
Het zal duidelijk zijn, dat ik het met het eerste voorstel,
volstrekt oneens ben, omdat de argumentatie van de groepering
die zich met het monumentenbeleid bezig houdt en van de monu
mentenadviesraad uitdrukkelijk aangeeft, dat het een monument
is. Daarom krijgt het voorstel van het college onze steun niet.
Tegen het tweede voorstel zijn we tegen. We vinden het jammer
dat het niet uit elkaar gehaald is, zoals dat in de commissie
toegezegd is.