28 JANUARI 1988 22 Garritsen: "Ik zie een dergelijke situatie ook bij het deconcen- tratie-beleid ontstaan". Volgens zijn visie zal ook hier geen verbetering in de positie van de woonwagenbewoners optreden. Ik kan me daarin uitgebreid niet vinden. Ik constateer dat mevrouw Paulussen de heer Garritsen in deze niet steunt. Het deconcen- tratie-beleid is een beleid, dat ten opzichte van de woonwagenbe woners probeert die voorwaarden te scheppen, waardoor de positie verbeterd wordt. Dit beleid volgen wij. De heer Garritsen con stateert in zijn motie, dat dit beleid discriminerend is. Ik kan hem daarin niet volgen. Dan zou het rijk, de provincie, het Woon wagenschap en wij in feite discriminerend handelen. Dat is een forse en goedkope uitspraak, een goedkoop gebruik maken van een bepaalde ethisch beladen term. Het gevoerde spreidingsbeleid wordt niet, en daarin moet ik de heer Garritsen en mevrouw Pau lussen gelijk geven, onderschreven door alle betrokkenen. Het is wel het enige beleid wat probeert voorwaarden te scheppen, waar door die situatie tot stand komt voor de betrokken groep die wij met z'n allen proberen na te streven. De heer Garritsen en me vrouw Paulussen zeggen, dat het spreidingsplaatje anders ingete kend moet worden. Dit zou een vorm van ongelijke behandeling gaan betekenen, en ik gebruik het woord discriminatie niet, voor degenen die reeds vertrokken zijn. Dat betekent in feite een onderscheid maken ten opzichte van de groep die zich erbij neer gelegd heeft en nu overtuigd is van de voordelige kanten van de deconcentratie. Die groep heeft zich neergelegd bij het feit dat men Breda moest verlaten en is inmiddels neergestreken in de om liggende plaatsen. Wanneer we zo'n beleid nu zouden gaan voeren, dan zou dat betekenen dat er een vorm van ongelijke behandeling tussen verschillende groepen woonwagenbewoners zou plaatsvinden. Ik vind dat niet juist. Voor de ondertoon in het pleidooi van de heer Garritsen en mevrouw Paulussen heb ik alle begrip. Door mij is in de commissie en door degenen die eerder deze portefeuille in handen hadden gezegd: we moeten proberen zoveel mogelijk ge dwongen verplaatsing voorkomen. Dat betekent overleg en uitge breid spreken met de betreffende woonwagenbewoners. Dat zullen we ook doen, want dat past compleet in onze voornemens. De bedoe ling blijft steeds, dat wij onze taak waarmaken. Wij denken dat Breda met het aantal locaties dat ze nu opgelegd heeft gekregen en dat in de provinciale taakstelling is aangegeven, meer dan voldoende haar taak waarmaakt. Wij geloven dat daarmee toch een juiste opstelling van de Bredase gemeenschap ten opzichte van de woonwagenbewoners gerealiseerd wordt. Dat betekent dat we de mo tie als zodanig zullen afwijzen. Mevrouw Paulussen constateert, dat er een half jaar achterstand is. Dat is correct. Hoe kan dit ingehaald worden? Dat wordt een probleem. De planning die we in eerste instantie aan U hebben voorgeschoteld was krap. We hadden voor wat betreft het bestemmingsplan met geen vertraging reke ning gehouden die eventueel zou kunnen ontstaan wanneer er al lerlei procedures door de verschillende buurtbewoners zouden worden opgestart. Op de vrij krappe planning hebben we een half jaar achterstand opgelopen. Ik verwacht niet dat we onze taak stelling voor 1 januari 1990 gerealiseerd hebben. Daarom zeggen we in feite en daarover gaat dit voorstel ook: het Woonwagen schap zal als zodanig langer door ons gesubsidieerd en in stand gehouden moeten worden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1988 | | pagina 22