24 NOVEMBER 1988 537 baar, krijgt contouren en inhoud. En het beeld dat op deze wijze zichtbaar wordt is ronduit beschamend voor een natie die nog steeds tot de rijkste landen van de wereld wordt gerekend. Lat- akos en Van Kralingen, twee marktonderzoekers, dus ideologisch onbesmette bronnen, schetsen op basis van trends in inkomens en bestedingen het volgende beeld. "Er wordt verwacht dat de uitke ringen voor arbeidsongeschikten en werklozen in de komende jaren met een verdere 10zullen worden verlaagd. De afbrokkeling van de welvaartsstaat zal tot gevolg hebben dat de inkomensposities van werkenden en uitkeringsgerechtigden steeds verder uit elkaar komen te liggen. In het begin van de negentiger jaren zal deze groep, dat wil zeggen de groep van uitkeringsgerechtigden en van mensen met vergelijkbare inkomensposities, circa 4,5 miljoen men sen omvatten. Een groep van formidabele omvang. Deze groep zal een levensstijl ontwikkelen welke zal doen denken aan die in een getto. Men zal de neiging vertonen zich terug te trekken uit de maatschappij. Men zal een muur bouwen waarachter men zich veilig kan voelen, omdat men alleen dddr nog gelijkgestemden ontmoet". Een groep van 4,5 miljoen Nederlanders, of vertaald naar Bredase verhoudingen een groep van 30.000 tot 35.000 medeburgers, die steeds verder uit het maatschappelijke leven wordt geschoven en die steeds meer moeite zal hebben om de touwtjes aan elkaar te knopen, veelal zonder veel perspectief op lotsverbetering. We hebben het hier over de slachtoffers van de ondernemersmentali teit, dat datgene wat geen onmiddellijk nut afwerpt in feite ook geen recht van bestaan heeft. Een mentaliteit die ook het rege ringsbeleid doordesemt. Niet-productieve koeien worden afge maakt. Voor niet-productieve mensen, althans niet productief in ondernemersogen, gaat deze oplossing alsnog te ver. Een minimaal bestaan is nog mogelijk. Maar het wordt voor uitkeringsgerechtig den en voor mensen met vergelijkbare inkomensposities steeds moeilijker om deel te kunnen nemen aan die aspecten van cultuur, kennis en consumptie die onze samenleving nu net onderscheiden van die van de duistere middeleeuwen. In dit licht gezien waar deert de Lisa-fractie de Nota Minimabeleid die het college on langs heeft gepubliceerd. In vorige Algemene Beschouwingen heeft de Lisa-fractie de noodzaak van een dergelijke nota reeds aan de orde gesteld en een aantal voorstellen gedaan die we nu, deels, in de nota terugvinden. Een aantal opmerkingen over en naar aan leiding van de Nota Minimabeleid is echter op zijn plaats. In de eerste plaats signaleren we een zekere mate van zelfgenoegzaam heid bij het college, in de zin van "kijk, hier heb je de Nota Minimabeleid. We doen nu toch wat. En nu verder niet meer zeu ren". Met al onze sympathie voor de in de nota voorgestelde maat regelen moeten we toch constateren, dat het om niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat gaat. Bovendien wordt nog heel wat blijdschap met een dode mus beloond door het streven van het college om "cumulatie" van vrijstellingen van belastingen zoveel mogelijk te voorkomen. Met andere woorden: als je arm genoeg bent om vrijgesteld te worden van betaling van onroerend-goedbe- lasting, dan kan diezelfde vrijstelling er aanleiding toe zijn voor de gemeente om kwijtschelding van reinigingsrecht te weige ren. Immers, vrijstelling van onroerend-goedbelasting betekent inkomensverhoging en zelfs deze marginale verhoging kan al lei den tot verder louter nieten in de minimaloterijWij achten dit

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1988 | | pagina 537