28 NOVEMBER 1988 552 de buurt- en wijkwinkelcentra aan de orde gesteld. Ik wil daar over het volgende zeggen. Als voorloper op de totaalaanpak is door een werkgroep, waarin ook het bedrijfsleven was vertegen woordigd, een concept-plan voor Breda-Oost ontwikkeld. Dit plan wordt nu op realiseerbaarheid getoetst met de belanghebbenden. Heel positief ervaar ik het dat de op gang gebrachte discussies goed worden opgepakt door de betrokken ondernemers. Ik hoop en verwacht, dat daaruit een definitief plan van aanpak zal voortko men. In dat plan moeten dan de organisatorische, financiële en ruimtelijke ordening aspecten worden aangegeven. Heer Taks waar schuwt daarbij tegen het mogelijk ontkrachten van het marktmecha nisme en de heer Koekkoek benadrukt nog eens het belang van de goed bereikbare buurtwinkel. Ik hoop dat Ik beiden gerust kan stellen. We moeten beide zaken goed in het oog houden. Het markt mechanisme bepaalt grotendeels de vraag- en aanbodverhouding. Daaraan kan de gemeente in de ruimtelijke planning, bijvoorbeeld via bestemmingsplannen, niet voorbijgaan. In die verhouding vraag/aanbod staat het vrije ondernemersschap uiteraard voorop. Eveneens kan en mag de gemeente niet voorbijgaan aan haar verant woordelijkheid, dat ook op langere termijn de buurten voorzien blijven van vitale buurtwinkelcentra. Juist de kleine buurtwin kel kan bij een gebrekkige en versnipperde vraag- en aanbodver houding gemakkelijk ten offer vallen. Voorop staat bij het colle ge een goede beleidsuitvoering te bereiken door een goed samen spel tussen gemeente, Kamer van Koophandel en de ondernemers. Wat betreft personeel en organisatie het volgende. Zoals aangege ven in de Nota van Aanbieding zijn wij voornemens op het perso neels- en organisatiegebied een driesporenbeleid te voeren. Deze drie sporen betreffen het vormings- en opleidingsbeleid, het be- zoldigingsbeleid en het ontwikkelen van een adequaat formatiebe heersysteem. Allereerst Iets over vorming en opleiding. Terecht stelt de heer Taks dat de ambtelijke organisatie na een lange pe riode van reorganiseren aan rust toe is. Dat onderkent ook het college. De omgeving waarin de gemeentelijke organisatie echter werkzaam is, verandert voortdurend en daarmee ook het beroep wat op de organisatie wordt gedaan. Dit vraagt om een voortdurende aandacht voor de doelmatigheid en doelgerichtheid van onze orga nisatie. Een andere manier van werken en een herdefiniëring van bevoegd- en verantwoordelijkheden zijn het gevolg. Wij zullen dan ook verder moeten gaan met experimenten op het gebied van outputbegroting, managementrapportages, mandaat en delegatie. Wij zeggen de P.v.d.A. gaarne toe dat, Indien in dit kader priva tisering wordt overwogen, dit uiteraard in de commissie P.O.A. en het georganiseerd overleg aan de orde wordt gesteld. Een eva luatie van de inkoopfunctie zal pas dan kunnen plaatsvinden, zo dra daarvoor de benodigde ambtelijke capaciteit beschikbaar is. Op dit moment is die capaciteit niet beschikbaar. Dit alles stelt ook andere eisen aan onze medewerkers. Namelijk een flexi bele en klantgerichte opstelling, creativiteit en hoge inzet. Met andere woorden: participatie in die culturele omslag waar de heer De Leeuw in zijn betoog op doelde. Onrust die voortkomt uit een gevoel van onzekerheid, onvoldoende betrokkenheid en onder waardering is fnuikend voor een goede taakvervulling. Wij nemen onze medewerkers serieus en gaan er vanuit, dat zij voor hun taak zijn berekend en dit ook in een veranderde omgeving willen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1988 | | pagina 552