22 DECEMBER 1988
653
me ook mensen te gaan zoeken die vanuit de ervarlngs- en bele
vingswereld van de deelnemers komen. Ten tweede voor definitieve
planning rond de nieuwe structuur de zaak ook in de commissie te
bespreken, zodat we op een wat rustiger manier de toekomst van
de projecten kunnen bekijken. Op die manier kan advisering
plaatsvinden. Wat ons betreft gaan we met de drie voorstellen ak
koord. Met name naar het laatste project toe zal er samengewerkt
moeten worden, vooral op het gebied van metaal en elektrotechni
sche vakken. Ik denk dat dat ook een boodschap is naar de be
stuurders van dat project.
De heer H. VAN DONGEN
Het lag niet in de bedoeling van onze fractie bij deze drie voor
stellen in de raad een opmerking te maken. Toch menen wij het nu
te moeten doen. De voorstellen zijn op zichzelf, vooral voor de
betreffende deelnemers en deelneemsters, een goede zaak. In het
totale werkgelegenheidsbeleid is het een druppeltje in het tota
le gebeuren. Vanaf deze plaats willen wij aan het college vragen
uiterste krachtsinspanningen te blijven doen om geschikte en pas
sende werkgelegenheid aan te trekken. Het is onze stellige over
tuiging, gebaseerd op ervaring, en de heroriëntatiegesprekken
zullen dat zeker weder aangeven, dat het in Breda toch ook gaat
om op handenarbeid gerichte werkgelegenheid. Mensen met gouden
handen moet je niet lastig vallen met scholingsactiviteiten die
zij niet aankunnen. Zinvolle werkervaring is dikwijls de beste
scholing. Recht op arbeid is een groot goed. De meeste mensen
willen zinvol werken, en naar die groep moet onze grootste aan
dacht uitgaan. Niet alleen bij de dienst economische zaken, maar
ook o.a. bij welzijn, cultuur en onderwijs. Onderlinge afstem
ming en zo efficiënt mogelijk omgaan met mensen en gemeenschaps
gelden moeten de hoogste prioriteit hebben.
Wethouder SANDBERG
Daar waar de drie sprekers ook de drie onderwerpen in hun samen
hang behandeld hebben, we zullen er natuurlijk een aparte be
sluitvorming over moeten nemen, kan en mag ik met betrekking tot
de aangevoerde onderwerpen ook vanuit de drie verschillencc pro
jecten spreken. De heer Berkhout spreekt over de menging van de
verschillende etnische groepen in de diverse projecten. Overi
gens geldt dat niet voor ieder project, maar feitelijk is het zo
dat het hoe langer hoe meer bij alle projecten gebeurt. Ik ben
het volstrekt met hem eens dat dat meer begeleiding vergt. Een
ander soortige begeleiding dan oorspronkelijk was voorzien. De
ervaringen, zoals die in de projecten en ook vanuit 't Gist daar
mee worden opgedaan, wijzen eerder in de richting van de keuze
voor menging, ondanks de extra begeleiding die daaraan ten grond
slag ligt, dan voor de keuze om voor verschillende etnische groe
peringen iedere keer verschillende projecten op te zetten. Dat
zou een verbrokkeling van Inspanning betekenen, eventueel ook
zelfs van geldmiddelen. Ieder op zich vergt dan aparte begelei
ding, terwijl, voor zover men nu heeft gekozen, blijkt dat het
werkbaar is, maar ik herken met de heer Berkhout dat het wel bij
zondere problemen met zich meebrengt, die dus adequaat moeten
worden opgepakt. Ik moet wel heel erg voorzichting zijn om op ba
sis van de cijfers, zoals die thans voorliggen, de resultaten