21 DECEMBER 1989 515 287. WIJZIGEN VAN DE OVEREENKOMST BIJZONDER ONDERZOEK. Akkoord 288. HET INSTELLEN VAN EEN VOORZIENING T.B.V. DE UITKERING AAN DE HEER M.N. STROOPER, VOORMALIG KORPSCHEF VAN PO LITIE. De heer GARRITSEN De voorziening zoals het zo mooi heet ten behoeve van de uitkering aan de heer Strooper, voormalig korpschef van de politie, heeft de gemoederen wat beziggehouden. Ik denk te recht. Om bij de procedurele kant te beginnen: we hebben ten aanzien van het ontslag van de heer Strooper en de wij ze waarop het gegaan is, informatie ontvangen. Dat betekent dat de heer Strooper de bereidheid had om aan zijn ontslag mee te werken, mits een financiële regeling daaraan ten grondslag lag. Hij deed een beroep op artikel 122 van het Algemeen Ambtenarenreglement. In een besloten vergadering van een aantal collegeleden met de fractie-voorzitters is meegedeeld, toen de zaak voor het eerst aan de orde kwam, dat er over de afvloeiing nog overleg gaande was tussen Bin nenlandse Zaken en tussen het college en dat er inmiddels een brief uit was. Op dat moment heb ik direct gezegd dat wij ons als raad binden aan bepaalde toezeggingen die het college doet. Toen heeft een van de wethouders gezegd: Neen, op zich binden wij ons nog nergens aan, we zijn be reid mee te werken aan een regeling. Het verbaasde mij dat ik toch een voorstel op de agenda van POA zag. Dat is toch de functionele commissie waarin die zaak over het ontslag aan de orde dient te komen en waarin zaken als financiële regelingen ook aan de orde moeten komen. De stukken daarvan zijn veel te laat toegezonden. Vrijdag kreeg ik deze op de fractie en de heer Hoebink die voor de P.S.P. in die commis sie zit, heeft de stukken eerst maandagavond ontvangen, ter wijl woensdag die vergadering is. Dat zijn zaken die niet kunnen. Ik vroeg in de richting van het college die zaak uit te stellen naar januari en zei dat de onderbouwing van de stukken, die toen bij POA in de map lagen volstrekt on voldoende was. Later is gebleken dat bij de commissie finan ciën een paar stukken méér zaten. Ik heb aangegeven dat in het raadsvoorstel in feite ook niets staat. Dat waren vra gen die ik heb gesteld. Ik krijg dan heel snel een reactie en dan blijkt toch dat het college mijn brief heel slecht gelezen heeft. In de eerste plaats gaat men er vanuit dat het artikel 48-vragen zijn die met spoed, waar menig raads lid jaloers op kan zijn, heb ik begrepen van de heer Bokkel- kamp, beantwoord worden. Als de beantwoording bestaat uit het niet beantwoorden van mijn vragen dan vind ik het toch uiterst merkwaardig. De vraag die ik gesteld heb wordt niet beantwoord. Zij stelt dat ik bewust een verkeerde voorstel ling van zaken geef, die kennelijk andere oogmerken dient. Het zal duidelijk zijn dat bij zo'n voorstel dat op tafel komt te liggen, tot het instellen van een voorziening van ruim f 400.000, ik dit met zo'n beperkte onderbouwing heel

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1989 | | pagina 515