21 DECEMBER 1989 517 legd wordt en dat er een bereidheid moet zijn met de korps chef. Als die zaken De heer TAKS Wie zegt dat de rechtpositie in dit geval onjuist wordt toe gepast? Als U dat weet dan moet U dat aantonen. De heer GARRITSEN Ik denk dat wij als Breda zouden moeten zeggen: wij zijn niet bereid om aan die regeling mee te werken en dat wij moeten kijken op welke manier we de zaak beter en anders kunnen regelen. Ik denk dat je die opstelling moet kiezen en dat je niet zonder slag of stoot akkoord moet gaan met deze regeling. Ik denk ook dat er andere oplossingen en mo gelijkheden zijn. Daaraan is op geen enkele manier aandacht besteed. Over de manier waarop de zaak is geregeld zegt de F.N.V. heel duidelijk dat dat een zaak is van behoorlijke rechtsongelijkheid en dat hier gemeenschapsgelden worden in gezet op een wijze die in feite niet kan. Richting Binnen landse Zaken had het college toch een ander standpunt in moeten nemen, want dan had het college recht van spreken ge had als die zaak niet was doorgezet. Maar zo zonder meer ak koord gaan, daar kan ik niet mee instemmen. De heer TAKS De heer Garritsen meent de raad en het college belerend toe te moeten spreken. Ik denk dat het ook aan de raad is om te reageren. Ik moet zeggen dat ik het nogal verbijsterend vind dat mijnheer Garritsen, na een duidelijk antwoord van het college op zijn brief, volhardt in zijn bewering dat aan de heer Strooper meer wordt toegekend dan waarop hij wettelijk recht heeft. Wie bewust een dergelijke onwaarheid debiteert is op een erg demagogische manier bezig. Als we nu in herinnering roepen wat de heer Garritsen zich veroor loofd heeft bij de recente begrotingsbehandeling in de rich ting van de burgemeester, en zoals hij nu over de heer Strooper spreekt: hij citeert een passage uit de brief van de F.N.V. Breda (kennelijk met instemming) moeten we consta teren dat dit toch wel ver beneden de maat is. Wij wensen ons daarvan ten stelligste te distantiëren. Wie kennis neemt van de onderliggende stukken, moet vaststellen (het kan toch niet anders) dat de uitkering, die door de hogere overheid aan de voormalige korpschef wordt toegekend, het minimale is waarop hij volgens de rechtspositieregeling recht heeft. Naar onze mening is het een gelukkige omstan digheid dat ambtenaren door hun rechtspositieregelingen be schermd worden tegen politiek opportunisme als dat van de heer Garritsen. Het zou toch volstrekt rechteloos worden als we afhankelijk zouden zijn van de raadsmeerderheid, van het onderscheidingsvermogen dat bij zo'n raad aanwezig is. Gelukkig is de heer Garritsen de enige in ons midden die het onderscheidingsvermogen niet heeft. Dus wat dat betreft zou het nog niet zo verontrustend zijn. Toch is het goed dat er rechtpositieregelingen zijn voor ambtenaren die een wettelijke status hebben.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1989 | | pagina 517