26 JANUARI 1989 9 De heer DERIJCKERE Tijdens de begrotingsbehandeling van 1989 in de maanden november en december van vorig jaar hebben we behoorlijk wat tijd aan dit onderwerp besteed. Het C.D.A. heeft toen ingestemd met het be leid dat door het college was voorgesteld. Derhalve zullen wij ook vanavond daarmee instemmen. De meeste belangrijke elementen zijn toen aan de orde geweest en deze zijn recent nog in de com missievergadering besproken. Het voorgestelde beleid betreft, be houdens 2 nieuwe elementen erin, een voortzetting van een beleid wat in een vorige college-periode is ontwikkeld en in gang is ge zet vanaf 1985. Wij hebben geëvalueerd en zijn tot de conclusie gekomen dat we het moeten doorzetten. In januari 1988 heeft het C.D.A.afdeling Breda, een nota aan het locale minimabeleid ge wijd. Wij vinden de geest van deze nota terug in de voorliggende stukken van Uw college. In de C.D.A.-visie heeft ook de locale overheid de plicht en de taak om voorwaardenscheppend, maar ook in de vorm van concrete en directe hulp, medeburgers, die on danks het sociale zekerheidsstelsel niet meer in staat zijn op eigen financiële kracht in de maatschappij te functioneren, te helpen. Hierin krijgt het samen verantwoordelijk zijn duidelijk inhoud. Ook het rijk geeft mogelijkheden aan de gemeente, in de zogenaamde maart-circulaire, om op gemeentelijk terrein maatrege len te nemen die ten goede komen aan individuele burgers die het moeilijk hebben. De voorstellen van het college passen in de C.D.A-visie en vallen binnen de richtlijnen die door het ministe rie zijn gegeven. De door U toegezegde studie, inzake verbreding van maatregelen ter voorkoming van sociaal isolement door het op zoeken van de grenzen van de Algemene bijstandswet, zeker nu Bre da D-gemeente geworden is, wachten wij af. Voorts vragen wij op nieuw de aandacht voor de groep mensen die net boven de minimale groep uitkomt, die nergens voor in aanmerking kan komen en bij wie zich mogelijk een omgekeerd cumulatie-effect kan voordoen. Ook deze evaluatiegegevens wachten wij af. Wat betreft de veror deningen danken wij U voor de bijstellingen daarin, met name ten aanzien van artikel 10 van de verordening op het steunfonds. De ze verordening is op uitdrukkelijk verzoek van onze fractie ge wijzigd, waardoor de uitzonderingspositie van het voormalig ge meentelijk woningbedrijf nu niet meer aanwezig is. Al werkend zal moeten blijken of de verordeningen voldoen aan datgene wat wij ermee beogen, of ze voldoende duidelijk zijn voor de mensen en of ze hanteerbaar zijn. In de commissie zijn diverse evalua tiepunten genoemd en toegezegd. Wij nemen aan dat, na circa 1 jaar werken, deze gegevens besproken zullen worden in de commis sie en dat zonodig de verordeningen nogmaals juridisch getoetst zullen worden. De toevoeging van artikel 5, lid 2, in de verorde ning met betrekking tot het steunfonds is een goede zaak. Daar door wordt immers voorkomen dat hulpverleners in het voortraject al feitelijk een beslissing nemen door een aanvraag niet door te sturen naar de schuldencommissie. Het is een prima zaak dat dit op deze wijze is aangepast. De heer GARRITSEN Over een drietal punten wil ik nog enkele opmerkingen maken. Ten eerste ingaand op de bijdrage van de V.V.D.-fractiewaarin wordt gezegd dat primair de verantwoordelijkheid bij Den Haag I

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1989 | | pagina 9