1 FEBRUARI 1990
40
Toen wij de zaak in de commissie behandelden was er vrij
weinig informatie voorhanden. Voordat wij de zaak nu in de
raad behandelen, is het mogelijk geweest om nog een paar
stukken te kunnen inzien, die op zich van belang zijn om de
zaak te beoordelen. Maar het nemen van zo'n belangrijke be
sluit, waarvoor je op zo'n korte termijn de stukken krijgt
voorgeschoteld, moet beoordelen of je zoiets gaat aankopen
en een investering gaat doen van in feite 2 miljoen gulden,
vind ik eigenlijk voor de gemeenteraad van Breda onverant
woordelijk. Ik vraag mij af, welk democratisch draagvlak
zo'n besluit heeft? Wie van de raadsleden heeft nou echt al
le stukken nog op tijd kunnen inzien, om tot een verant
woord besluit te komen? Dit leidt ertoe dat de democratie
draait op een paar mensen die toevallig nog even de tijd ge
had hebben om ernaar te kijken en die dan het standpunt van
de fractie innemen. Ik denk dat het hier om iets gaat, dat
meer is dan een hamerstuk. Wat de inhoud van de zaak be
treft: wij hebben een structuurplan vastgesteld voor Breda
en ik heb in de commissie gezegd, dat als je uitbreidings
plannen gaat ontwikkelen, van belang is te kijken naar land
schappelijke waarden. Je tast toch aan en hoe ga je daarmee
om? Ook de provinciale planologische commissie maakt de no
dige opmerkingen over het structuurplan van de gemeente Bre
da. Een aantal daarvan wil ik hier citeren, want ik denk
dat dat heel essentieel is. Over de gemeentelijke nota
wordt gezegd: "De opzet is beperkt van aard, omdat deze
voornamelijk gericht is op de structuurvisie voor de perio
de 1988/1998, zonder daarbij de consequenties op langere
termijn te betrekken. De grootste beperking is wel dat er
onvoldoende relatie wordt gelegd met het ruimtelijk beleid
op stadsregionaal niveau. Gelet op de omvang van het verste-
delijkingsproces op de lange termijn, is deze relatie onmis
baar en van grote invloed op de realiseringskansen van voor
gestelde projecten. Om de voorliggende nota in voldoende ma
te te kunnen beoordelen, zal eerst het stadsregionaal ver-
stedelijkingsbeleid om bovengenoemde redenen in beeld ge
bracht moeten worden". Ik denk dat dat voor mij ook een
beetje de kern van de zaak is. De provincie zegt in feite:
ga je tot stadsuitbreiding over en praat je over plannen
die je hebt op het terrein van een ander, dan moet je dat
toch in gezamenlijkheid ontwikkelen en dan moet je ook de
visies die in die gemeente ontwikkeld worden, meenemen. In
de commissie heb ik gezegd dat op 6 februari in de gemeente
raad van Nieuw Ginneken de discussie over hun structuurvi
sie plaatsvindt. Daarin staat en dat was mij toen al bekend
en dat blijkt nu ook uit de stukken die ter visie liggen,
dat Nieuw Ginneken op zich zegt dat vooral beperkte bebou
wing op dat terrein mogelijk is. Zij gaat van ongeveer 350
woningen uit. En men vindt, vanwege de handhaving van de na
tuurwaarde daar, een grotere bebouwing onacceptabel. In die
benadering kan ik mij vinden, want ik denk dat, als je wo
ningbouwlocaties ontwikkelt, het van belang is dat je de
landschappelijke inpassing meeweegt. Om een tweetal redenen
vraag ik me af of hetgeen dat Breda wil aankopen om daar te
realiseren strookt met de plannen van Nieuw Ginneken. Ten