16 FEBRUARI 1990 65 oefenen. Over die lange periode is veel gezegd en veel ge schreven. En ik denk, dat er ook weinig behoefte is om daar nog diep op in te gaan. Vaak laat een bestuurder bij af scheid zich verleiden met een uitvoerige blik terug te ogen op het verleden, aanbevelingen mee te geven voor de toe komst, of de ontwikkeling van het burgemeestersambt in be schouwing te nemen. Ik zal dat niet doen. Ik wil slechts heel in het kort aangeven hoe ik in die 44 jaar en zeker de laatste 30 jaar, tot dit spreekgestoelte gekomen ben. Ik ben begonnen 1 januari 1946 als ambtenaar in een dorp, vol komen platgeschoten, tussen de ruïnes van de huizen. In 1961 ben ik burgemeester geworden van de twee kleine gemeen ten Melick en Herkenbosch, en Vlodrop. Dat was voor mij als ambtenaar natuurlijk het hoogste dat ik kon bereiken. En ik zeg dat vandaag nog: het mooiste ambt van Nederland is, vind ik, het burgemeestersambt. En ik was daar gekomen, een uiterst merkwaardige oorzaak, om leiding te geven aan de be stuurlijke ontwikkeling in dat dorp rond een nieuw te vesti gen mijn die in exploratie was, de Staatsmijn Beatrix. De ouderen onder u herinneren zich, dat in 1961, die mijn in exploratie was. Ik was er een jaar, toen de regering be sloot daar toch maar niet mee door te gaan, niet omdat men de concurrentie vreesde van het aardgas, maar van kernener gie. Men dacht, dat spoedig kerncentrales de kolenmijnen overbodig zouden maken en we zijn vandaag ongeveer 30 jaar later en de kernenergie is bepaald nog niet de vervanging van de gas- of kolenenergie. Belangrijk voor mijn loopbaan is geweest het jaar 1970, toen ik de K.V.P. heb verlaten en 1971 toen ik toetrad tot de V.V.D. Dat was in Limburg, na dat mijn goede vriend Sjeng Tans mij daarin al eerder was voorgegaan, een doorbraak, al heb ik duidelijk gemaakt, ook in het krantenartikel van verleden zaterdag, dat het een po litieke doorbraak was en bepaald nog geen maatschappelijke. Dat heeft mij 17 jaar in die kleine gemeenten gehouden, maar daar naast is wel een politieke carrière gekomen. Aan vankelijk, ik heb vaker nee gezegd in mijn carrière, heb ik in 1972 nee gezegd tegen het aanvaarden van het lidmaat schap van de Tweede Kamer der Staten Generaal voor Limburg. En wie de geschiedenis kent, als je al zolang Tweede Kamer lid bent dan kun je daar carrière maken, en wellicht was niet uitgesloten dat je misschien zelfs een keer tot een mi nisterschap geroepen zou zijn, wat ook weer niet verhoedt dat je daarna wellicht toch via een andere weg weer in deze raadszaal terecht zou kunnen komen. Zo is het bij mij niet gegaan. Wel ben ik in 1974 begonnen met een zeer lange lid maatschapsperiode van de Eerste Kamer der Staten Generaal. In 1979 kwam de stap naar Venlo en in 1984 naar Breda. En waar wil ik naar toe, ik wil namelijk niet verhelen, en het is ook gezegd door de vorige sprekers, hoe moeilijk dit ambt te vervullen is wanneer de benoemde ambtsdrager, al thans bij de aanvaarding van het ambt, niet het vertrouwen heeft van de door de bevolking gekozen gemeenteraad. Tot tweemaal toe is dit bij mij duidelijk het geval geweest. Dat geeft toch een extra handicap. Het doet mij zo'n beetje denken aan de paardenrennen, als je scoort dan wordt je ie-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1990 | | pagina 65