2 k APR. 1990 16 FEBRUARI 1990 68 toyeren, wij zijn gelijken, maar u bent onze baas. Harte lijk dank voor de woorden, hartelijk dank voor de prachtige aquarel van Alechinsky, ja dat is een droom, dat had ik niet kunnen verwachten. Ik ben daar trots op en dat krijgt een ereplaats in mijn huis. Een secretaresse kon U mij niet aanbieden, maar het alternatief is dan een schrijfmachine die ik sedert vandaag nodig heb en ik ben u daar zeer dank baar voor. Tenslotte, dames en heren, hoop ik dat ik nie mand ben vergeten. Voor het geval en dat zal ongetwijfeld zo zijn, dat ik in die periode fouten heb gemaakt of mensen niet goed heb behandeld, wil ik daarvoor op dit ogenblik alsnog mijn verontschuldigingen aanbieden. Ik hoop en ver trouw, dat U ook na mijn periode met mijn opvolger of op volgster, wie het ook moge worden, zult werken aan de toe komst van deze prachtige stad, die ik in het zonlicht, toen ik hiernaar toereed, zag schitteren middels de prachtige to ren en de vlaggen op de toren. Dan gaat er iets door je heen. Het is een prachtige stad om te mogen besturen. Ik denk er met dankbaarheid aan terug en ik hoop dat de zegen op Uw werk en op de Bredanaars moge blijven rusten. Ik dank U zeer. VOORZITTER (de heer SANDBERG) Mijnheer de burgemeester, mevrouw Feij, aanwezige raadsle den en genodigden, ik maak U erop attent dat er na afloop van deze raadsvergadering gelegenheid is beneden in de re ceptiezaal persoonlijk de hand te drukken. Daarna is het de bedoeling, dat wij gezamenlijk om 16.00 uur naar de Grote Kerk gaan, alwaar de receptie een aanvang zal nemen. En voor een goed verloop hier, zal ik graag willen verzoeken de heer en mevrouw Feij allereerst de gelegenheid te geven deze zaal te verlaten. Daarna de raadsleden en daarna de ge nodigden. Niet vanwege de belangrijkheid, maar in die volg orde zitten wij. Ik stel voor de vergadering te besluiten. Dank u wel. De VOORZITTER sluit de vergadering om 15.34 uur. Aldus vastgeste' Afd. IZ Not. CvE Typ. SK/DS

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1990 | | pagina 68