30 MEI 1991 224 opleving is als het gaat over het sociale vernieuwingsbeleid. Het is zelfs zo dat wij vanmorgen nog gezamenlijk hebben geconstateerd dat men op de departementen - in tegenstelling tot wat ik hier eerder heb beweerd, toen wij daar zéker tegenstand ondervonden - op dit moment bereid is om verder te denken en ook in de breedte interdepartementaal naar de gemeente toe, waar het moet gebeuren, bereid is om stukken deregulering toe te staan. Alleen als het gaat om de financiële vertaling van een en ander zullen we daar de vinger aan de pols moeten houden, heel ad rem dat we niet tegen allerlei zaken ja zeggen en vervolgens worden geconfronteerd met de financiële consequenties van een en ander. Ik kan U wel meedelen maar dat heeft U ook uit het stuk kunnen halen, dat als ik praat over opstapproject, over allochtone kleuterleidsters, over voorbereiding buitenschoolse opvang, over een intentieverklaring O.V.G.-onderwijs, over Stichting Werkraat, banenpools, hoe gaan we om met de intensivering van het bijstandsbeleid, er -tig zaken zijn opgestart binnen de portefeuilles van de collegelden, kortom, dat er binnen het gemeentelijk apparaat een groot aantal projecten, maar te overzien, is opgestart. We moeten proberen, want daar is dat programma 1991 maar een momentopname voor, in overleg met de T.R.N.-groep daar heel nadrukkelijk de Bredase samenleving als eerstebij te betrekken en daarop het programma 1992-1995 te stoelen. Ik denk dat we het voorrecht van de twijfel moeten hebben nog steeds, om dat programma waar te maken. Ook al is het programma 1991 een momentopname: tot hoever zijn wij gekomen? Er zit in ieder geval ook een aanzet in en dat heeft U ook met ons geconstateerd in de commissie, tot een beleidskader met body. De opmerking van de heer Sinke kan ik alleen maar onderschrijven, we hebben eigenlijk nog eens onderschreven wat we gezamenlijk geconstateerd hebben. Houd daar rekening mee als je dat traject ingaat naar een meerjarenplanning, een meerjarenbeschrijving van sociale vernieuwing. Daarbij wilde ik het in eerste termijn laten. Akkoord. 142. INSTELLING STEDELUK FONDS SOCIALE VERNIEUWING. De heer SINKE Een beetje in het verlengde van het vorige agendapunt. Ik heb net al gewezen op het belang van het integrale beleid en het maken van keuzes eventueel in de komende periode. Het is uitermate belangrijk om dan te kunnen beschikken over één financieel kader en het Stedelijk Fonds vormt wat dat betreft eigenlijk een heel goed hulpmiddelHet probleem is en de wethouder duidde daarop daarnet ook al een beetje: de theoretische kant van de vulling van het fonds is aardig gedekt, het komt nu eigenlijk neer op de praktische kant en dan dus echt het daadwerkelijk binnensluizen van gelden. Het Rijk schijnt dan kennelijk iets positiever te reageren dan een tijdje geleden. Ik ben daar gelukkig om want ik had op voorhand hier geschreven: we moeten kennelijk toch nog wat druk uitoefenen op het Rijk. Misschien is dat wat minder hard nodig. Blijft wel over het gemeentelijk aandeel in het fonds. Daarover is wat mij betreft nog niet zo heel veel duidelijkheid en ik ben ook erg nieuwsgierig naar de nulpuntmeting die is aangekondigd, wat daar dan uit te voorschijn komt en welk beeld dan vervolgens ontstaat voor de gemeentelijke bijdrage. Wethouder ADANK Ik onderschrijf de opmerkingen van de heer Sinke. De nulpuntmeting en degene die daarvoor verantwoordelijk is en de terugkoppeling naar de commissie onderwijs, cultuur en sociale vernieuwing. Dat hebben we afgesproken met elkaar. Moet ik het herhalen? Want De VOORZITTER Als de heer Sinke het begrijpt, dan is het uit. Akkoord.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1991 | | pagina 224