1 juli 1991
304
moment niet van overtuigd waren dat een aantal risico's op een andere locatie op voorhand
geëlimineerd zou kunnen worden. In alle redelijkheid denk ik dat de afgelopen tweeëneenhalf
jaar gezocht is naar oplossingen voor knelpunten die zich voordeden. Ik heb dat in mijn inleiding
gezegd. Had niet eerder, zegt mevrouw Neeb, dan tot de conclusie gekomen kunnen worden
van: stop met de schouwburg aan het Van Coothplein, dan hadden we sneller tot een andere
besluitvorming kunnen komen. Ik denk dat dat mogelijk was geweest in de periode januari/april.
Op zichzelf een korte periode en op enig moment dün, had dat inderdaad, als wij ons hadden
gerealiseerd dat en als we op de hoogte waren geweest van alle gegevens die hebben geleid tot
het opstapelen van het niet kunnen oplossen van knelpunten waarvan we eerder wel overtuigd
waren, tot een andere oplossing geleid. Wat betreft de opmerking van mevrouw Neeb, maar ook
van de heer De Leeuw, als het gaat om Het Brabantse Orkest denk ik dat het belangrijk is U
hier te zeggen, mevrouw Neeb, dat ik me distantieer van de citaten zoals ze in de plaatselijke
krant terecht zijn gekomen. Ik heb daarover vanmorgen een fax gestuurd, omdat mijn telefonische
reactie in een brede context was gezet. Het college is in de eerste plaats anderhalve maand geleden
bereid geweest om te bemiddelen toen duidelijk was dat Het Brabantse Orkest niet in de
schouwburg terecht kon, toen was nog niet duidelijk dat die ommezwaai zou worden gemaakt
en ruimte had gevonden in Het Turfschip. Wij hebben er als college onze nek voor uitgestoken
om Het Brabantse Orkest in het seizoen 1991/1992 in Breda te laten spelen. Ik heb 5 juni nog
een gesprek gehad met de directeur en de adjunct-directeur in mijn kamer hier beneden over
de toekomst van Het Brabantse Orkest in Breda. Toen is door de directeur gezegd, dat bij een
aantal uitvoeringen van Het Brabantse Orkest in Breda de bezoekersaantallen in een andere
verhouding staan dan in twee of drie andere grote steden in Noord-Brabant, maar dat, gelet op
het bezuinigingsbeleid van W. V. Cer ook in Breda alles aan gedaan moest worden om het publiek
aan zich te binden. Naar aanleiding van de laatste alinea heb ik vandaag ook nog een fax uitgedaan
en ik kan die ook voor de commissie cultuur ter beschikking stellen. Ik nodig U als wethouder
cultuur uit voor een vervolggesprek, zodat U in ieder geval zekerheid hebt dat in de nieuwe
situatie, als er een schouwburg in Breda zal worden gebouwd, zodanige voorzieningen zullen
zijn getroffen, conform datgene dat beleidsmatig al was toegezegd in de twee beleidsstukken die
U citeerde. Als op basis van het uit het verband rukken van citaten de wethouder daarmee om
zijn oren wordt geslagen, dan moet hij zich wat dat betreft ook kunnen verdedigen. Ik ben blij
dat ik dat op dit moment in ieder geval heb kunnen doen. Het was zeker gezet in negatieve zin:
het publiek maakt uit wat het wil horen; er zitten maar enkele honderden mensen in de schouwburg
in Breda. Wie ben ik om er achthonderd in de schouwburg te krijgen in relatie tot Den Bosch,
in relatie tot Eindhoven? Ik heb alleen gezegd: we zullen er alles aan doen, ook in facilitaire
zin. En toen is gezegd wat het eisenpakket was van Het Brabantse Orkest, öf men kwam niet
meer naar Breda. Toen heb ik gezegd: dat kan ik U niet garanderen voor het komende seizoen
en waarschijnlijk ook niet voor het seizoen daarop. Dat is aan de orde in de nieuwe schouwburg.
Als U daar behoefte aan heeft, wil ik daar in de commissie cultuur uitgebreider op ingaan, zeker
nadat ik de directie van Het Brabantse Orkest heb toegezegd dat ten aanzien van het muziekbeleid,
ook als het gaat om de symfonische muziek, Breda als centrumgemeente wel degelijk een rol
heeft. Maar dat we ook een aantal andere zaken met elkaar hebben afgesproken in de zeven of
acht beleidsnota's die hier door de raad zijn aangenomen. Ik zeg de heer De Leeuw graag de
totale afweging toe als het gaat om de vier locaties. Het zal de heer De Leeuw duidelijk zijn dat,
zoals ik tien minuten geleden zei, er locaties bij zullen zijn die zich van andere onderscheiden
en die hopelijk de besluitvorming in de tijd wat sneller doen verlopen, uitgaande van het
vastgestelde program van eisen. De heer Garritsen zegt dat ik me niet heb gehouden aan een
aantal toezeggingen in commissies en in raad. Hij noemde als eerste tussen neus en lippen de
sponsors. Dat verhaal, voorzitter, vind ik op zijn minst niet terecht tegenover deze wethouder
die meerdere malen het belang heeft uitgelegd van de integriteit en de vertrouwelijkheid als het
gaat om hoe je omgaat met derden die bereid zijn om Breda te ondersteunen bij dit project. Ik