26 SEPTEMBER 1991 377 namelijk vanuit ruimtelijke ordeningsaspecten. In het tijdpad voor planontwikkeling, zegt mevrouw Neeb, zit duidelijk enig risico. Ik ben dat met U eens. De zaak staat in de tijd zeker onder druk omdat we, willen we begin december in het college zitten, toch eind november de zaak moeten hebben afgerond. Anderzijds denk ik, in tegenstelling tot de opmerking die de heer Garritsen maakt, maar ik heb dat ook al in de commissie bijna aangegeven, dagdelen bezig te zijn met extern projectmanage ment en met de procescoördinator om aan dit project in de sfeer van de haalbaarheid gestalte te geven. En mocht de zaak zo zijn dat ten aanzien van de tijdsplanning die er onder ligt, en de procedure die ook in de commissie ad hoc is geschetst liegt er niet om, die is kort, die staat onder druk, knelpunten optreden dan zal ik niet schromen om U dat terstond te melden. Vooralsnog ga ik daar niet vanuit. Wat de heer De Leeuw stelt over die vier locaties is terecht. Wij hebben toch nog eens gepoogd om dat in het preadvies uit de doeken te doen op verschillende plekken. Ik neem aan dat U dat ook begrepen heeft op bladzijde twee in het preadvies: de globale toets van het programma van eisen in relatie tot die vier potentiële locaties. Overigens - tussen twee gedachtenstrepen - de heer Garritsen vindt dat plusjes en de minnetjes voor zichzelf spreken. In de wetten van de symboliek staan die plusjes en minnetjes als een soort abstracta voor inhoudelijke argumenten en die inhoudelijke argumenten, daarover heeft een van de vertegenwoordigers gesproken, staan nu juist in dat rapport en als U dat rapport had gelezen dan had dat tot een redelijke afweging - in de richting van de heer Garritsen, dus niet in de richting van de heer De Leeuw - kunnen leiden, tot een andere kwalificatie van de matrix die bij het preadvies zit. Ik heb van de heer De Leeuw ook al in een eerder stadium begrepen, we hebben dat ook serieus genomen als stuurgroep, ik denk dat we daarop in de projectgroep en in de commissie ad hoe geregeld terug moeten komen, dat met de historische invulling, de historische status van die plek, terdege rekening moet worden gehouden. Het is zo dat zeker waar bestuurlijk overleg op korte termijn is vereist, dat geldt voor de rijksdienst van de monumentenzorg, dat geldt ook voor de monumentenadviesraad, dat geldt voor ruimtelijke ordeningsaspecten, dat dat op korte termijn ook bestuurlijk alle aandacht van het college vraagt. Voorzitter, ten aanzien van de opmerkingen van de heer Garritsen zou ik als U dat goed vindt terug willen komen bij de behande ling van de motie. De VOORZITTER Ik stel voor dat we nu even een kort ogenblikje schorsen zodat het college zich kan beraden over de motie, zodat de heer Garritsen in zijn tweede termijn het oordeel van het college over de motie mee kan nemen. De heer GARRITSEN Kan ik dan geen antwoord krijgen waarnaar ik bijvoorbeeld drie keer in de commissie heb gevraagd, het P.P.C.-advies, waarom U dat nooit beschikbaar hebt gesteld terwijl het er wel is? En ook over het overleg. Ik heb nog een aantal vragen heel concreet over: waarom is er geen overleg dat wordt gevraagd met de rijksmonumentenraad De VOORZITTER

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1991 | | pagina 377