30 SEPTEMBER 1991 389 het kan toch niet reëel betekenen dat men dan vervolgens zegt aan een noodlijdende woningbouwvereniging, dat U dan zelf maar tot de conclusie zou kunnen komen: dat moet dus terug, dat geld. Daarom was mijn vraag ook: hoe reëel is dit, wat er hier wordt gesteld? Een ander punt is dat wij hebben gezegd dat de kosten voor het complex Visserstraat eigenlijk gevonden zouden moeten worden in het stadsvernieu wingsfonds. Ik heb daarop wel bij interruptie wat antwoord uit de raad gekregen, maar nog niet vanuit het college. Ik denk dat dat toch belangrijk is. Waarom noemen wij dat stadsvernieuwingsfonds? Wel, omdat wij hebben gezegd: wil je die buurt verder ontwikkelen dan betekent dat nogal wat. Het is heel lang blijven liggen en die woningen zijn niet uit zichzelf nauwelijks of niet verhuurbaar gebleken. En die hebben ook niet deze moeilijkheden gebracht omdat de omgeving zo netjes aangepast was. Dus er is verder niets gedaan. Er is één complex neergezet en de rest verloedert. Dus het ligt geheel voor de hand om te zeggen: kijk naar het stadsvernieuwingsfonds. Ik denk dat het dan niet direct zinvol is om te zeggen: neen, dan zou het stadsvernieu wingsfonds in een keer leeg zijn. Ik denk datje de middelen moet aanwenden daar waar zij nodig zijn en uit het desbetreffende fonds. Ik zeg al: ik heb wat interrupties gehad, maar ik heb geen antwoord van het college gehad. De heer W. VAN DONGEN Een belangrijke zaak is en blijft en dat wachten wij met belangstelling af, de standpunten, de resultaten van het overleg tussen de corporatie en het Centraal Fonds. Pas dan zullen wij alle andere zaken opnieuw in beeld hebben en wat de consequenties daarvan zijn. Ik denk dat wij dan in de commissie terug gerappor teerd krijgen wat deze besluitvorming voor verdere gevolgen heeft en ook hoe het college dan omgaat met de nieuwe invulling van artikel 2, lid 3, de verdere beperking van toekomstige risico's, en tevens de inschaling, het samengaan van de vier corporaties als geheel in het belang van het totale volkshuisvestingsbeleid. Gezien de beantwoording en de besluitvorming nu: de C.D.A.-fractie heeft in de commissie volkshuisvesting zich onthouden van stemming. Wij gaan nu akkoord met dit voorstel in zijn geheel. Met de financiën waren wij al akkoord gegaan. Wethouder DE BRUIJN Inderdaad, de heer Maas had wat meer criteria gevraagd dan alleen de verhuurbaar heid. Het zou wat merkwaardig zijn als je ook woningen ging verkopen aan particulieren, die niet verhuurbaar zijn, want de vraag is dan: wat is de verkoopmoge lijkheid van een dergelijke woning. Dus hij heeft wat dat betreft volledig gelijk. Wij zullen met de corporatie in ieder geval op het moment dat het besluit is genomen, aanvullende criteria gaan stellen. Deze hebben met name te maken met de buurt en de wijken waar wij eventueel zullen gaan verkopen en de voorwaarden die wij er verder bij stellen. Op het moment dat wij met de corporatie daaruit zijn, wil ik dat graag in de commissie volkshuisvesting nader met U bespreken. Overigens, of wij nu op een gegeven moment onze kans mislopen om er nog invloed op uit te oefenen: ik denk dat wij juist nü de kans hebben om nog invloed uit te oefenen, in tegenstelling tot na 1 januari 1992 waar wij dan inderdaad mogelijk wat minder kansen hebben, maar dat hangt weer van de convenanten af die wij kunnen afsluiten met de sociale verhuurders. Voor de verdere opkomst van de horeca bent U bang. Wij hoeven daarvoor niet zo bang te zijn. Collega Koekkoek heeft bij de bespreking van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1991 | | pagina 389