30 SEPTEMBER 1991 408 dit voor een groot deel een ondersteunende stemverklaring in de richting van het college is. U benadrukt, zoals ook in de commissie, de belangenafweging. Ja, die heeft het college gemaakt. De belangen van het openbaar vervoer, de belangen van het langzaam verkeer, de belangen van de bewoners hebben daarin een grote rol gespeeld en de belangen van de winkeliers hebben daarin ook een rol gespeeld. Die zaken zijn gewogen en hebben geleid tot het voorstel dat nu voor ons ligt. Ik ga nu in op de opmerking van de heer Derijckere die zegt dat het rapport en de motivering de schijn van vooringenomenheid hebben. Het zou kunnen. Ik heb het er niet uit geproefd. Ik heb het er niet uit gelezen. Als U het eruit heeft gelezen dan beschouw ik dat als iets dat U heeft ervaren en ik denk dan dat ik misschien nog kritischer dan ik al ben moet kijken naar de tekst en stijl van allerlei voorstellen. Maar ik zeg al, ik heb het er nu niet uit geproefd, dus ik weet niet of ik het er de volgend keer wel uithaal. Dus ik moet eerlijk zeggen, ik neem Uw opmerking heel serieus, maar ik heb het er nu niet uitgehaald en ik weet niet of ik het er de volgende keer wel uithaal. Dat is het enige wat ik er in ieder geval op kan zeggen. Ten aanzien van Uw opmerking over het Van Coothplein en het kernwinkelapparaat, dat het niet is opgenomen in de tekst en dat het kernwinkelapparaat dreigt uit te zakken: dat is een benadering die in de commissie uitgebreid aan de orde is geweest. Toevalliger wijs zat de vervangster van de heer De Grefte in de zaal, die nog even erop kon reageren. Als U zegt: wil het college randvoorwaarden scheppen, dan zeg ik: als ik kijk naar het structuurplan binnenstad dat wij op diezelfde 18e september in concept hebben gepresenteerd, dan zit daarin een aantal beleidspunten, die het college beschouwt als randvoorwaarden voor de versterking van het kernwinkelapparaat. Het kernwinkelapparaat willen wij niet naar de lengteassen versterken maar naar de breedteassen versterken. Als U dat bedoelt met randvoorwaarden, het kernwinkel apparaat te versterken, dan is het antwoord van het college daarop heel positief, want dat is voorgenomen beleid. Ik ben blij met de opmerking van de heer Derijckere, die zegt dat het voorstel van het college beter de verkeersdoden bereikt dan het voorstel van Zuidpoort en uiteraard een integrale afweging, maar dat heb ik ook in de commissie gezegd, kan pas als de raad het structuurplan voor de binnenstad heeft vastgesteld, als U ook het structuurschema verkeer en vervoer hebt vastgesteld. Uiteraard. Dan maakt U de opmerking dat in de tekst staat dat het plan van de winkeliers geen toegevoegde waarde heeft. Hier geldt hetzelfde als bij de opmerking over de schijn van vooringenomenheid. Ik heb die zinsnede ook al drie, vier keer over gelezen, maar ik had er geen last van. Maar nogmaals, dat kan een persoonlijke inkleuring zijn. Ik neem dat graag voor lief dat ik dat anders bekijk dan U. Ik zal mijn uiterste best doen om voortaan de zaken nog neutraler te doen formuleren, maar meer kan ik ook niet doen wat dat betreft. Dan een laatste opmerking van de heer Derijckere. Die is wat lastiger want hij zegt dat de winkeliers niet het gevoel hebben serieus genomen te zijn, maar ook zegt hij dat het wel vaker gebeurt dat burgers het gevoel hebben niet serieus te worden genomen door de gemeente bij inspraak. En dat mag toch niet de werkwijze van de gemeente zijn. U heeft daarin natuurlijk volkomen gelijk. Dat mag niet de werkwijze zijn. Of het altijd zo is waag ik te betwijfelen. Ik heb zelf al een groot aantal inspraakavonden bijgewoond, waar de mensen het gevoel hadden wel degelijk serieus te worden genomen. Edoch, als het er op aankomt dat het standpunt van het college anders is dan degenen die inspreken op een avond, en het college ook nog moet zeggen: het is het standpunt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1991 | | pagina 408