29 OKTOBER 1991
430
college aan de vooravond van een gigantische bezuinigingsoperatie die, naar moet
worden gevreesd, het vorig jaar uitgezette nieuwe beleid niet onaangetast zal laten.
Het is navrant dat een gemeentebestuur zoals het Bredase, dat jaar in jaar uit een
zorgvuldig financieel beheer voert om inkomsten en uitgaven in evenwicht te kunnen
houden zonder van de burgers onredelijke offers te hoeven vragen, periodiek de
rekening gepresenteerd krijgt voor falend rijksbeleid. Vanaf 1980 heeft het Rijk onder
kabinetten van wisselende politieke samenstelling voortdurend een ombuigings- en
bezuinigingsbeleid gevoerd en daarin de lokale overheid betrokken. Ondanks de
negatieve gevolgen voor het gemeentelijk functioneren, was dat beleid destijds in
de jaren tachtig naar onze mening zowel onvermijdelijk als juist, want gedurende
de jaren zeventig was de overheid op alle niveaus zo uitgedijd dat alleen door harde
maatregelen nog het noodzakelijk financieel-economisch herstel zou kunnen worden
bereikt. Deze noodzaak rechtvaardigde ten volle het rigoureuze saneringsbeleid onder
het eerste ministerie Lubbers. Onder het tweede ministerie Lubbers was het herstelbe
leid al zo ver gevorderd dat er een einde kwam aan de onevenredige afwenteling
van rijksbezuinigingen op de gemeenten, wat werd vastgelegd in februari 1987 in
het bestuursakkoord tussen het kabinet en de Vereniging van Nederlandse Gemeen
ten. Vanaf dat moment was er weer stabiliteit in de financiële relatie Rijk -
gemeenten. In dit verbeterde financiële klimaat kon Breda de gevolgen van de
bezuinigingsjaren 1982-1986 opvangen, met als uiteindelijk resultaat de Kadernota
1991 die een nieuwe periode van groei en ontwikkeling in het vooruitzicht stelde.
Helaas is daarbij over het hoofd gezien dat het Rijk onder het derde ministerie
Lubbers weer zou vervallen in de fout van de zeventigerjaren. Bij de kabinetsformatie
werd namelijk gekozen voor een regeerakkoord met tal van beleidsintensiveringen,
oplopend tot ruim 20 miljard in 1994. Het was te verwachten dat deze trendbreuk
met het herstelbeleid van het voorgaande kabinet tot problemen moest leiden zodra
zich tegenvallers zouden voordoen. In het begin van dit jaar bleek al dat er een
tussenbalansoperatie nodig was van meer dan 20 miljard. Het is bepaald geen toeval
dat het bedrag overeenkomt met de hoogte van de beleidsintensiveringen. Het
C.D.A./P.v.d.A.-kabinet heeft zich overduidelijk verslikt in zijn gretigheid zich te
onderscheiden van zijn voorgangers. In de lokale politiek zou zo'n falend Haags beleid
met een schouderophalen kunnen worden afgedaan, ware het niet dat de vaste
gevolgen daarvan weer worden afgewenteld op de gemeenten. Er is dan ook geen
enkele reden voor leedvermaak, ook niet voor een liberale gemeenteraadsfractie,
en zelfs niet over bijvoorbeeld de dreigende mislukking van het boegbeeld bij uitstek
van de C.D.A./P.v.d.A.-coalitie: de sociale vernieuwing. Van de 2,4 miljard die het
kabinet aanvankelijk in het speerpunt van beleid wenst te investeren, is nog maar
600 miljoen overgebleven. En daardoor blijft niet alleen de in het vooruitzicht
gestelde extra geldstroom richting gemeenten achterwege, maar ook de met de sociale
vernieuwing beoogde ontkokering en het creëren van een op de lokale wensen
afgestemd beleid komen niet van de grond. Nog even, en het fraaie handboek
administratieve organisatie sociale vernieuwing kan voorgoed worden opgeborgen.
Ronduit rampzalig zijn de kortingen op de stadsvernieuwing. Met het teloor gaan
van sociale vernieuwing en stadsvernieuwing blijft naar onze mening van het sociale
gezicht van het kabinet maar bitter weinig over. Dat hadden wij van een kabinet
met de P.v.d.A. zeker niet verwacht. Het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid, zoals
geschetst in de nota volkshuisvesting, zal daardoor zeer worden bemoeilijkt. Voor